Het is een beetje fout gegaan met uitlijnen, maar dat komt omdat ik het gekopieerd heb van drive haha. Nou ja, dit was dus een open opdracht waar een probleem in besproken moest worden.
Veel... plezier? Naja.+- 1200 woorden
De geur van koffie dreef door de kantoorruimte. De verlichting wierp een vale gloed over de grauwe kleuren van de muren en de vloer, die nog geen halfuur geleden een laatste schoonmaakbeurt hadden gehad. Door de verduisterde ramen was nog net een waas van langzaam dwarrelende sneeuwvlokken te zien. Er klonk gekras van een pen op papier, afgewisseld door een zenuwachtig getik van vingers op een toetsenbord.
De brede man achter het bureau knarste met zijn tanden. 'Die kleine, achterbakse...' Wat probeerde die praatjesverkoper van zojuist nou te bereiken? Het was de buitenwereld toch al lang duidelijk dat hij, directeur van het grootste bedrijf in de omgeving, geen behoefte had aan zulk soort mensen? Hij had simpelweg geen tijd voor die onzin. Ruw zette hij een streep door de laatste zin op het papier voor zijn neus.
Nog net op tijd wist hij zijn binnensmondse verwensing af te breken toen er op de deur werd geklopt. Hij zuchtte diep. 'Oh, alsjeblieft, niet nu,' zei hij zo zacht, dat het geluid niet voor iemand anders bestemd kon zijn dan voor hemzelf. Met een ruwe beweging graaide hij alle papieren die op zijn zilvergrijze bureau lagen bij elkaar, smeet ze op een stapel en schoof ze naar de rand van zijn blikveld. Hij streek zijn colbertje glad en schikte zijn grijs gestreepte stropdas zodanig, tot het ding naar zijn mening goed genoeg zat. Ondertussen vloekte hij binnensmonds. Met een laatste blik in de verduisterde ruit achter hem, waar hij zijn eigen staalgrijze ogen aankeek en waar hij het kunstmatige licht uit zijn kantoor op zijn kale hoofd zag reflecteren, knikte hij knorrig en rechtte zijn rug. Tijdens die handelingen waren er nauwelijks twee seconden voorbijgegaan. 'Binnen!'
De witgelakte deur ging niet open zoals normaal, niet zoals hij gewend was van die eeuwige achterbakse kooplieden die hem de nieuwste uitvindingen en aanbiedingen probeerden aan te smeren. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en fronste zijn wenkbrauwen toen de persoon naar binnen stapte. Het was een klein meisje van een jaar of zes. Haar jurk, die vroeger roze geweest zou moeten zijn, was doorweekt van de sneeuw, was vaal en vlekkerig geworden en hier en daar zaten er gaten in. Haar magere gezichtje zag bleek en ze rilde van de kou. Haar vertoning stonden in fel contrast met het nette, schone kantoor waar ze naar binnen was gestapt, en de man achter het bureau keek met een bedachtzaam gezicht naar haar afgetrapte schoenen waarmee ze over het dure vloerkleed liep.
Wat moest zij hier? Wist ze wel hoeveel dat kleed hem gekost had? Hoe hadden de bewakers haar zomaar naar binnen kunnen laten gaan? Hij was zo verbaasd over haar verschijning en stelde zichzelf zoveel vragen, dat hij even geen woord uit wist te brengen.
'Meneer More?' vroeg het meisje, met zo'n zachte en breekbare stem dat hij zich met zijn zware lichaam over zijn bureau moest buigen om haar te kunnen verstaan. Met een nors gezicht keek hij haar aan.
'Het is "directeur" voor jou, kind. Wat moet je hier?' Meneer More wist de afkeer in zijn stem niet te verbergen.
Het meisje staarde ietwat angstig naar de grond en haar knieën trilden. 'Weet u het niet?' vroeg ze bedremmeld en ze hief haar hoofd even op. Hun blikken kruisten elkaar een moment en toen richtte het meisje haar ogen weer op haar schoenen. 'Ik had mijn moeder beloofd dat ik u om een huis zou vragen,' zei ze en ze hield haar adem even in, 'voordat ze doodging.' Haar stem klonk zo mogelijk nog zachter toen ze dat laatste had uitgesproken.
Meneer More zuchtte diep en trok zijn mond tot een perfecte streep. ‘Help me herinneren. Hoe heette je moeder?’
‘Miranda van de Vechte, directeur,’ antwoordde ze en haar blik stond afwezig achter de vuile strengen vuilblond haar die voor haar ogen vielen.
‘Ik zal eens kijken.’ De man achter het bureau liet zich met een uitgestreken gezicht op zijn leren draaistoel zakken. Moest hij het zeggen? Hij zou gewoon recht in haar gezicht kunnen zeggen dat hij geen plaats voor haar had, of hij kon nog voor de laatste keer de man spelen die zijn uiterste best voor haar had gedaan. De keuze was aan hem. Hij wist dondersgoed wie Miranda van de Vechte was, hij wist zelfs meer over haar dan haar lief was – toen ze nog leefde uiteraard. Kennelijk was ze overleden tijdens die koude winternachten van afgelopen week, het was veel zwervers fataal geworden.
Achteloos kwam hij tot een beslissing. Uit een van de laatjes haalde hij een nieuwe stapel papier, maar deze was duidelijk niet hetzelfde als al de anderen. Aan alle kanten staken stukken volgeklad, vergeeld papier uit en sommige bladzijden waren zelfs half verscheurd. Hier moest ze ergens tussen staan.
Hij bladerde met vlugge bewegingen door de documenten heen, tot hij ergens onderop de stapel de naam zag staan. Miranda van de Vechte, een vrouw die hem eens een grote gunst had gedaan waarbij ze zelf verlies had geleden. Meneer More had haar hulp niet eens per se nodig gehad, dus hij had haar hulp beschouwd als slechts een kleine gift. Een week later overleed haar man, kon ze de huur van haar huis niet meer betalen en een jaar later was ze op straat terecht gekomen. Miranda was directeur More nog erg veel geld verschuldigd, iets wat hij nog lang, lang niet vergeten was.
Hij was dan ook niet van plan nog meer geld te besteden aan haar smerige dochter.
‘Het spijt me,’ zei hij met een stem alsof het hem echt speet. Hij keek het meisje voor hem geringschattend aan, maar ze had niets door.
Ze knikte alleen, alsof haar emoties uitgeschakeld waren. Ze draaide zich zonder verder nog wat te zeggen om en verdween weer door de deur, die ze zachtjes achter zich sloot.
Meneer More glimlachte. Nu stonden ze weer quitte.
/\Het was een week later. De directeur was weer verdiept in zijn dagelijkse geldproblemen en leek het voorval met het meisje al lang weer vergeten te zijn. Terwijl hij een slok van zijn koffie nam, bladerde hij gedachteloos door de krant van donderdag 23 december. De gebruikelijke taferelen kwamen aan hem langs. Weer een politiek probleem in een of ander land, een kort bericht waarin een huisvrouw een oproep plaatste over een totaal onnuttig onderwerp... waar de mensen zich de laatste tijd wel niet mee bezig hielden.
Bij een van de laatste pagina’s bleef zijn blik plotseling steken. Hij verslikte zich in zijn koffie en hoestte luid. Hij fronste zijn wenkbrauwen en zette zijn mok met zo’n klap op het bureau neer, dat er donkerbruine spetters op het artikel voor hem terechtkwamen.
De kop luidde: “Meer en meer zwervers sterven door vrieskou.”
Er stond een afbeelding van een briefje onder, met als onderschrift: “Persoonlijk bericht aan directeur W. More.”
In slordig handschrift stonden letters, woorden, uitgelopen door gesmolten sneeuw. “Ik wil de directeur graag bedanken dat ik mocht opwarmen in zijn kantoor.”
De rest van de tekst ging aan hem voorbij. More stond op van zijn bureaustoel en ging voor de half verduisterde ruiten staan. Deze keer zag hij zijn eigen spiegelbeeld niet. Hij zag alleen de dwarrelende sneeuwvlokken die als een eindeloos waas aan hem voorbijkwamen.
JE LEEST
Verschroeid papier
RandomKorte verhalen voor mensen die te lui zijn een heel boek te lezen.