Hoofdstuk 2

840 24 12
                                    

Ik werd wakker, maar ik wist niet waarvan. Toen ik om me heen keek, zag ik dat het nog donker was. Ik keek op de wekker naast mijn bed. 02.00 uur. Midden in de nacht dus. Ik begon me steeds meer af te vragen waar ik dan in hemelsnaam zo vroeg door wakker was geworden. Totdat ik een vreselijke pijn door mijn lichaam voelde gaan. Een pijn nog erger dan de beet. Had deze pijn met de beet te maken? Was het nog een bijeffect ervan? Wat gebeurde er toch met me? Ook daar kreeg ik snel antwoord op, maar dat antwoord leverde me nog meer vragen op. Mijn reuk werd sterker, mijn zicht werd beter en mijn oren konden ook niet ontkomen voor deze gebeurtenissen. Sterkere zintuigen? Wat was er nog meer anders? Hoe kon dit toch? Ik stond op, te snel, waardoor ik nog bezorgder werd. Snelheid. Ik pakte mijn sloffen en opende mijn raam. Mijn raam viel zo uit zijn scharnieren. Kracht. Ik keek naar mijn handen. Had ik net echt mijn raam gesloopt? En toen werd ik nog bezorgder, inmiddels zelfs bang. Uit mijn vingertoppen kwamen in plaats van mijn vertrouwde nagels klauwen. Dierlijke klauwen. Veranderde ik in een dier? Kwam het door die beet? Of was het allemaal puur toeval? Ik besloot dat dat momenteel de minst belangrijke vraag was in dit raadsel. Ik snelde me naar mijn spiegel en worp een snelle blik op mijn spiegelbeeld. En dat was het moment dat ik de schrik van mijn leven kreeg.

Ik had een behaard, dierlijk gezicht met gele ogen. Felgele ogen. Ik veranderde echt in een dier, maar hoe was dat mogelijk? Hoe kon een mens in een dier veranderen? Ik slaakte een gefrustreerde zucht, althans dat was de bedoeling. In werkelijkheid klonk het als een luid, dierlijk gegrom. Eerder gehuil. En dat deed me denken aan de middag, toen ik was aangevallen door het mysterieuze dier dat ook iets van een mens weg leek te hebben. Werd ik ook zo'n wezen? Ik mocht hopen van niet.

En toen, als in een flits, maakte het me allemaal niets meer uit. Ik verloor mijn menselijkheid en mijn controle. Het dierlijke, of wat het ook mocht zijn, nam het over. Ik kreeg dorst. Dorst om te doden. Ik werd wild. Ik rook de slaapgeur van mijn vader een paar kamers naast de mijne. Ik wilde hem doden. Hem verscheuren met mijn tanden. Zijn hart eruit rukken met mijn klauwen. Ik werd onbeheersbaar. Ik werd een monster. Het laatste beetje menselijkheid in me schreeuwde dat ik hier weg moest. Dat ik naar buiten moest. Ik wilde mijn vader niet pijn doen. Maar het dierlijke in me maakte het niet uit. Zolang ik maar kon doden. In een laatste doordachte daad sprong ik het raam uit en rende zo snel als ik kon bij mijn huis vandaan. Daarna was ook dat laatste beetje menselijkheid verdwenen en werd het verlangen om te doden nóg groter.

Ik rende naar het bos. Ik had honger. Eerst eten. Al snel vloog er een hert niet ver bij mij vandaan de bomen voorbij. Mijn instincten zetten me aan het rennen en al snel had ik het hert ingehaald. Ik scheurde de nek kapot met mijn tanden. Daarna at ik totdat ik genoeg op had. Ik voelde me sterker, fitter. Nu de honger gestild was, was er nog meer ruimte voor het verlangen om te doden. Het was nu niet meer alleen het verlangen. Het was een eis geworden. Een eis om te kunnen overleven.

Ik rende het bos uit, op weg naar de bewoonde wereld. Ik focuste me op de lekkerste geur in de buurt en rende er naartoe. Ik ging ontzettend snel en de wind door mijn haren deed me goed. De koelte deed me goed. Ik kon weer iets helderder nadenken, maar niet voldoende om mijn zelfbeheersing terug te krijgen. Dit alles was nieuw voor mij. Ik moest het nog ervaren en dat moest ik een kans geven. Net toen ik op het punt stond het huis binnen te vallen, werd ik terug getrokken. Ik verzette me, maar ik kon het niet winnen. Dit was geen menselijke kracht. Dit was iets anders, net als ik anders was en alles deze avond anders leek. Ik draaide me om en gromde naar de persoon die me zo stevig omklemde. Ik haalde naar hem uit, ik wilde hem pijn doen. Meer dan ik ooit iemand in mijn leven pijn had willen doen. Meer dan alles wat ik ooit gewild had. En alleen omdat hij me ervan weerhield om het huis binnen te stormen en een vreemde te vermoorden. Het was een zieke reden, maar op dit moment kon ik dat niet inzien. Op dit moment moest ik gewoon iemand kunnen doden en aangezien deze persoon in mijn weg stond, zou ik hem ook doden.

The Bite - Teen Wolf #Netties2017Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu