Na de boete kan ik niks meer. Ik ben te verlamd. Ik ben te klein, te verlegen om te kunnen winnen. Roses is al weg, die is al naar de trein. Ik wordt samen met Delphi in een lift geduwd. Ze is boos, dat merk je zo. Ik vraag me af waarom. Toch niet op Roses? Die indruk krijg ik wel. Roses lijkt me juist een heel aardig meisje, net als Delphi. Ik vraag me af of ze door haar ouders is getraind. Ik denk het wel. Maar met een beetje training kan Delphi ook heel wat worden. Dat betwijfel ik bij mezelf. Ik vraag me af of ik anderen durf te doden.
"Hey, luister je wel?" vraagt Delphi opeens. "Nee dus," voegt ze eraan toe.
"Ik vroeg of jij al iets kunt met wapens," zegt ze. Ik schud mijn hoofd.
"Nee, niks, en jij?" Ook Delphi schud haar hoofd.
"Ik zou wel met messen willen gooien..." zegt ze aarzelend.
"Ik kan wel ontwijken. Met trefbal blijf ik altijd als laatste over, maar omdat ik niet kan gooien, ga ik alsnog af," weet ik me te herinneren. Het is niet veel, maar het is tenminste nog iets.
"Dan kun je al meer als ik. Ik ga altijd als eerste af," zegt Delphi lachend. Ze is een aardig meisje, en ik voel een vriendschap aankomen. Alleen heb ik er zo weinig aan als één van ons tweeën doodgaat.
Bij het afscheid komt iedereen langs; mijn zusjes in tranen, mijn broer behoorlijk boos, mijn ouders stil, mijn kleine broertje nog steeds enthousiast.
"Jij gaat winnen! Jij hakt ze allemaal in de pan!" roept hij terwijl hij rondspringt en doet alsof hij een zwaard in zijn handen heeft. Ik moet lachen door mijn tranen heen. Mijn zusjes vragen me of mijn armband nu mijn aandenken wordt, en natuurlijk knik ik. Mijn grote broer is aan het schelden op het Capitool, en ik hoop maar dat ze het niet horen, of het hem niet kwalijk nemen. Mijn ouders krijgen geen woord naar buiten, ze zitten alleen maar met hun armen om me heen, waar ik heel veel steun uithaal. Dan moeten ze weg en worden we naar de trein gebracht. Eenmaal daar zie ik Delphi vernietigend naar Roses kijken.
"Waarom kijk je me zo boos aan?" vraagt ze opeens. Ik kijk naar Delphi, die ineens uitbarst.
"Waarom?! Is dat nog een vraag?!" Ik schrik. Waarom doet ze zo? Dus ik had het wel goed, ze was wel boos op Roses.
"Jouw ouders zijn winnaars! Ze mogen maar één persoon helpen! Wij maken totaal geen kans, want natuurlijk kiezen ze voor hun eigen dochter!" Wat praat ze nou voor een onzin? Roses staat op.
“Doe niet zo achterlijk. Ze mogen jullie net zo goed helpen, en dat zullen ze zeker doen!” Opeens begint Delphi te schreeuwen.
“Ja tuurlijk! Wij mogen blij zijn met een dennenappel, jij met een hele maaltijd!”
“Hoe dúrf je zo over mijn ouders te praten,” sist Roses woedend. Nu ben ik het zat. Dit loopt uit de hand, zo moeten we niet beginnen.
“Kom op, hier lossen we niets mee op,” zeg ik voorzichtig.
“Oh, dus jij wilt gelijk dood?” kaatst Delphi terug. Ik schrik.
“Mijn ouders helpen jullie net zo goed als mij!” Roses rent weg. Het is haar allemaal te veel.
“Ren maar weg, typisch jouw familie!” schreeuwt Delphi haar na. Ze zakt neer op een stoel, en begint te huilen.
“Sorry Terra… Het… Het was niet zo bedoeld,” snikt ze. Ik knik.
“Dat snap ik ook wel,” zeg ik met een knipoog. Ik sla een schouder om haar heen. Ik wil niet dat ze boos is, helemaal niet de laatste weken van ons leven. We moeten er samen iets van maken, en sterven met eer.
“Kom, de boetes beginnen zo,” zegt ze plotseling. Samen lopen we de deur uit.
“Uuuhm, Delphi, weet jij waar we moeten zijn?” vraag ik, want ik heb geen flauw idee. Zij weet het ook niet. We kijken elkaar aan en beginnen te lachen.
“Kunnen jullie het niet vinden?” Roses staat ineens voor onze neus. Ik schrik, ze is al net zo stil als haar moeder. Ik bewonder haar eerder dan dat ik haar iets kwalijk neem. Ik denk aan het jongetje dat ineenzakte op de boete toen ze werd getrokken, haar broertje, die hier ook ergens rondloopt in de trein. We zouden een voorbeeld moeten nemen aan hem inplaats van haar alles kwalijk nemen. We moeten elkaar steunen nu we elkaar het harst nodig hebben. Vind ik dan.
“Loop maar mee,” zegt Roses.
“Dankjewel, we waren bijna verdwaald,” zeg ik.
“Graag gedaan hoor,” krijg ik terug, met een glimlach. Ze neemt mij niks kwalijk, en ik weet dat ik haar kan vertrouwen. Ik voel me veilig bij haar.
De boetes zijn een patroon, volgens mij allemaal van te voren gepland. De oneven districten hebben jongens, de even meisjes. Dus wij in 12 zijn met de meisjes. Roses kijkt met een boos gezicht naar de tv. Maar er schemert ook iets van opluchting door. Dat haar broertje niet getrokken is. Zo had ik me precies gevoeld als mijn broertjes of zusjes mee hadden moeten doen met de boete.
“Maarrrrr…” hoor is Ceasar zeggen, “Omdat de dochter van de winnaars van de 74e Spelen meedoet, is er een aanpassing in de regel. Ze kan samen met haar vriendinnen winnen, en dat geldt voor alle districten. Alle drie de tributen kunnen winnen, maar alleen als ze uit hetzelfde district komen.” Ceasar is nog niet uitgesproken of Delphi doet haar mond open.
“Een clue, wedden?” zegt ze. Ik weet het niet. Ik geloof het wel. Ze zeiden het inderdaad bij de 74e Spelen ook, en toen mocht er uiteindelijk ook maar één winnen, maar nu maken ze het al bekend op tv en kunnen ze er niet meer onderuit, toch? Ik loop in gedachten naar mijn eigen kamer. Ik wacht een poos, maar verveel me dood. Ik besluit de trein door te lopen op zoek naar de anderen, misschien om wat leuks te doen. Ik kom net de hoek om als ik Roses de kamer van Delphi binnen zie lopen. Ik ben benieuwd wat ze gaat doen. Ik twijfel even, maar mijn nieuwsgierigheid wint het van mijn angst. Ik ga voor de deur staan en leg mijn oor ertegenaan.
“Hee, zo wil ik dit niet starten. Als ze het niet zouden menen, zouden ze het pas in de Arena gezegd hebben. Nu moeten ze zich er wel aan houden.” Roses. Ze heeft wel gelijk.
“Denk je?” hoor ik Delphi onzeker vragen.
“Dat weet ik zelfs, i, heb alle regels drie keer gelezen.” Een lach. “Verveelde je je een beetje?”
“Nogal ja. Sorry van vanmiddag,” is Delphi’s antwoord. Het spijt Roses ook.
“Weet jij of je vader iets weet van messen gooien?” vraagt Delphi onverwachts.
“Een beetje, maar dat weet ik ook.”
“Ik wil goed messen kunnen gooien,” zegt Delphi enigszins dromerig.
“Net zoals Clove?” vraagt Roses. Clove was een meisje dat meedeed aan de 74e Spelen. Ze was echt abnormaal goed met messen, maar toen ze Katniss wilde vermoorden, kwam er een andere jongen die haar schedel insloeg met een steen.
“Waar kun je eigenlijk allemaal voor kiezen?” vraagt Delphi ineens. Stik, ik heb een stuk gemist doordat ik zo in gedachten was. Stom.
“Alles. Heel veel basisdingen. Vorig jaar zijn er onderdelen bij gekomen.” Dat klopt. Trampolines voor lenigheid, een apparaat dat je reactievermogen meet, en meer van dat. Ik verbaas me erover hoe goed ik op de hoogte ben van de Spelen, terwijl ik nooit had verwacht getrokken te worden.
“Wat kan jij allemaal?” vraagt Delphi. Ik spits mijn oren.
“Boogschieten, een beetje messengooien…” zegt Roses nadenkend. Dat is best wel cool, dat wil ik ook wel.
“Ik ga slapen, welterusten.”
“Welterusten.” Stik, wegwezen, ik moet opletten. Terwijl ik mezelf voor mijn voorhoofd blijf meppen ren ik weg. Net op tijd ben ik de hoek om. Ik hoop dat ze me niet ontdekt hebben, wat moeten ze wel niet denken? Maar het enige wat ik wil is zo veel mogelijk te weten komen over deze twee meisjes, zodat ik weet hoe ik ze kan helpen overleven.