Delphi en Roses staan nog steeds te springen. Langzaam sterft hun gegil af, en worden ze weer rustig. Ik heb waarschijnlijk een knalrode kop, ik schaam me dood. Ik ben trouwens ook als de dood dat we gevonden worden, we hebben nou niet bepaald zachtjes gedaan. Ik tel op mijn vingers. Uit district 2 zijn er nog twee overlevenden, uit 3 nog één, uit 4 nog twee, uit 5, 6, 7, 9, en 10 nog alle drie. Dat zijn er nog 20. En alle 20 kunnen ze ons vermoorden. “Waar gaan we heen?” vraagt Delphi opgewekt. Ik schrik op. Plotseling heb ik een idee. “Naar district 5? Daar zijn we nog niet geweest, en we weten niet wat er met 5 gebeurd is,” opper ik. Roses knikt. “En van district 6 hebben we ook nog niets gehoord. Wie leven er nog allemaal?” vraagt Rose. Ik haal mijn schouders op, net als Delphi. Ik weet het wel, maar ik wil het gewoon niet zeggen, ik weet niet waarom. “Zolang wij leven maakt het niet uit,” zegt Delphi. Dat vind ik een goeie. We waren als laatst in district 4, dus we zaten al in het bos tussen 4 en 5. Al snel zijn we bij 5. Er liggen overal draden, en machines maken het landschap guur. Dan schiet er iets uit het bos tegenover ons. Een hert! Angstig rent het dier over het landschap, maar dan maakt het een misstap op één van de kabels. Het dier begint ontzettend te schokken, en ik besef dat het geëlektrocuteerd wordt. Ik sla mijn handen voor mijn mond terwijl ik kijk hoe het arme beestje tot stilstand komt. Het beweegt niet meer, en is hartstikke dood. Er staat hoge spanning op de draden, die over het hele veld liggen. “Mijn god, is hij dood?!” vraagt Delphi geschokt. Haar stem trilt, net als ik. Ze staat in een renhouding als Roses haar tegenhoudt. “Het heeft geen zin, die is dood,” zegt Rose. Ik vind het ongelooflijk zielig voor het beest, maar waarschijnlijk heeft het dier ons leven gered. Anders lagen wij daar nu op die draden te kronkelen. “Hoe komen wij erover?” vraagt Delphi. Ik denk na. “Springen denk ik?” stel ik voor. Roses kijkt bedenkelijk. “Laten we maar lopen, straks springen we op een draad,” zegt ze. Daar heeft ze gelijk in. Ik ga voorop, en handig loop ik tussen de draden door. Delphi en Roses volgen, en ik weet zeker dat dit er ontzettend grappig uitziet. Drie meisjes die over een veld kleine sprongetjes maken. Plotseling stap ik op mijn draad, en mijn hart slaat een slag over. Maar er gebeurt niets. Dan zie ik dat de draad los licht van de rest. Ik laat niets merken, maar het zweet staat me op het voorhoofd van de schrik. En dan is er bos. De draden houden op, en we kunnen weer normaal lopen. “Zo, dat was de oefen gymnastiek,” lacht Delphi. Ik vraag me af waarom ze zo blij is. “Waarom ben je ineens zo blij?” vraagt Roses. Kan dat kind gedachten lezen ofzo? Delphi haalt haar schouders op. “Geen idee, ik denk dat niets mijn dag stuk kan maken,” zegt ze. “Zeg dat maar niet te hard,” waarschuw ik. Ik wijs naar de trein op het terrein van 6. “Kom, we gaan ze eens verassen,” zegt Roses handenwrijvend. Delphi en ik schieten in de lach. “Jij hebt er zin in zeg,” zegt Delphi. Roses haalt haar schouders op. Ik lach weer, puur van de zenuwen. “Wat hebben wij met schouders ophalen?” vraag ik lachend. Een perfecte dekmantel voor mijn gelach. Ik wil niet dat ze merken dat ik zo zenuwachtig ben. “Kom,” zeg ik, en we lopen naar de trein. De tributen in de trein zijn nog luidruchtiger dan wij vanochtend. “Kom nou zeg, één van jullie gaat dood, wat heeft verliefd zijn nu voor zin?” Aha, een stelletje! “Dus? Misschien gaan we alle twee dood!” Gelach. Ze zijn niet met één district. Ik kan er niet precies uit opmaken hoeveel wel, maar meer dan één. “Kom nou zeg, als wij zessen overblijven ga ik echt niet mezelf doden ofzo. Sorry hoor, maar dan zijn jullie de klos.” “Oké, 5…4…3…” De stem van Roses telt af. Maar wat moeten we doen? Ik raak licht in paniek, maar ik besluit gewoon te blijven zitten. “Nou kom op zeg! Dames voor toch?” “Ach, houd je kop. Kom op zeg, één van jullie is dood aan het einde, punt.” Dat ze daar zo luchtig over doen! “2…1…0… Go!” weer de stem van Roses. Ze rent naar binnen, en de tributen in de trein lachen vrolijk verder. Ik houd mijn pijl en boog in de aanslag. Dan is het stil, en ik weet dat ze ontdekt is. Ik onderdruk de neiging om naar binnen te rennen en haar te beschermen, ze is snel genoeg, dat weet ik zeker. Dan gilt er iemand. Mijn hart staat even stil, maar dan weet ik dat het niet Roses’ stem is. “Verdomme, dat is die trut van 12!” roept een jongen terwijl Roses de trein uit springt. Ik lach. De jongens en meisjes komen naar buiten. Het zijn twee districten zie ik nu, 5 en 6. “Jullie zijn hier op het foute adres dames!” zegt één van de tributen. “O nee hoor, jullie zijn hier fout,” zegt Roses en ze schiet. Haar pijl gaat recht in het hart van één van de jongens. Verbaasd kijkt hij ernaar en zakt neer. De meisjes gillen en rennen naar binnen. De jongens kijken ons kwaad aan, we hebben zojuist hun makker vermoord. “Kom maar op!” zeg ik, terwijl ik de andere jongen aanval. Hij kijkt me nijdig aan en gooit een knuppel naar me, die mijn schouder raakt. Even vertrekt mijn gezicht, maar dan laat ik de pees los en mijn pijl boort zich in zijn keel. “Goeie Terra!” zegt Roses enthousiast. Ze ontfermt zich over mijn schouder, die ik al niet eens meer voel. Dan komen de meisjes terug, met betere wapens. Delphi gooit gelijk een mes. Hij land in het hoofd van het voorste meisje. Er klinken drie kanonnen. Er loopt een meisje op Delphi af, maar ze kijkt de andere kant op. Wat doet ze?! “Pas op!” Ik schiet een pijl, maar er belanden er twee in de keel van het meisje. Ik kijk om en zie Roses triomfantelijk grijnzen. Dan kijken we naar het meisje, dat nog steeds beweegt. Ze hoest, spuugt bloed en maait wild met haar armen. “Mijn god, wat hebben we gedaan?” fluistert Delphi. “Dit kan zo niet langer,” mompelt Roses. De overgebleven jongen knikt en loopt naar het meisje toe. Hij pakt een mes en ik weet wat hij gaat doen. Ik wend mijn gezicht af terwijl ik hoor hoe hij zich verontschuldigd. Nog drie, vier, vijf seconden stikgeluiden en dan klinkt er een kanon. Ik kijk weer naar de jongen. Hij staat op en rent op Delphi af. Ze staat verstijfd, aan de grond genageld. Ik wil schreeuwen dat ze wat moet doen, maar op dat moment gooit ze een mes in zijn borst. De jongen hoest bloed, in het gezicht van Delphi. Dan valt hij met een zware bonk op de grond. “Ah gatver,” zegt Delphi. Het overgebleven meisje flipt helemaal, en ik gok dat dat het stelletje was. “Wat heb je gedaan?! Wat heb je gedaan met hem?!’ Op dat moment gooit ze de speer die ze vastheeft naar Delphi. Ik schrik me rot, en ren erachteraan. Te laat. De speer boort zich in Delphi, die keihard gilt. Ik doe mijn ogen dicht als ik Roses langs hoor rennen. Ik heb nog geen kanon gehoord, dus ik doe mijn ogen weer open. Delphi kijkt me met een gezicht dat vertrokken is van de pijn aan. Ze ligt op de grond. Ik volg haar blik, en zie een speer. En niet zo’n kleintje ook. Het grootste probleem is dat de speer in haar been zit. Er helemaal doorheen. Ik merk nu pas dat het meisje weg is. Waarschijnlijk de bossen in. “O god,” zegt Delphi terwijl ze stomverbaasd naar de speer kijkt. Roses stoot per ongeluk de speer aan, en Delphi gilt het uit. Ik schrik me kapot. Dan klinkt er een kanon. Ik kijk geschrokken naar Delphi, die haar ogen dicht heeft. Een koude paniekgolf spoelt door mijn maag. Het zal toch niet…? Dan doet ze haar ogen weer open, en kan ik opgelucht ademhalen. “Doet het pijn?” vraag ik zachtjes. Domme vraag achteraf. “Nee, het doet geen pijn, daarom gil ik ook,” zegt Delphi. Maar pijn is een goed teken, dat zijn er geen zenuwen afgesneden ofzo. “Die speer moet eruit,” zegt Roses. Delphi kijkt alsof ze water ziet branden. “Ben je gestoord?! Dan heb ik een gat in mijn been!” schreeuwt ze in paniek. “Dus? Zo overleef je niet!” schreeuwt Roses net zo hard terug. Ook zij is in paniek. Heel licht, maar toch. Ik ben misselijk, ik kan niet tegen bloed. En om Delphi heen ligt al een flinke plas bloed. “Als hij eruit is blijft het bloeden, misschien stopt het zo wel,” zegt Delphi, zwakker dan ik haar ooit heb gehoord. “Dacht het ook ja,” zegt Roses, duidelijk gepikeerd. Delphi wordt met de minuut bleker, en er moet snel wat gebeuren of we zijn haar kwijt. “Help?” vraagt Delphi. Ik schrik ervan hoe zwak ze is. Ze zakt weg, en als ze echt wegzakt zijn we haar kwijt. “Ze verliest te veel bloed!” schreeuw ik, helemaal in paniek nu. Roses staat er ook met een ongelukkig gezicht bij, ze weet niet wat ze moet doen. Plotseling horen we gepiep, en er land een parachute achter ons. “Kijk! Een parachute!” roep ik blij. Eindelijk, hulp! Ik ren naar de parachute toe, en loop ermee terug naar Roses. “Kijk Roses, één of ander spul? En een briefje,” zeg ik terwijl ik het pakketje omhoog hou. Roses pakt het briefje en leest het. Ik lees mee over haar schouder.
Trek voorzichtig en onmiddellijk de speer uit Delphi’s been en smeer dit op de oppervlakte. Het zal naar binnen werken en de wond helpen te dichten. Doe het ook als je het bot kan zien. –P/K/J-
Jakkes. Ik ga bijna over mijn nek, maar houd me nog net in. “Wat staat erin?” vraagt Delphi. Roses kijkt haar aan, en ik ook, vol medelijden. “Die speer moet eruit.” Delphi schrikt, en protesteert hevig. “Wat?! Na-ah!” zegt Delphi vlug. Roses luistert niet, en pakt de speer vast. Delphi lijkt de pijn bijna niet meer te kunnen verdragen. Ik ben bang, vreselijk bang. Ik heb gevallen gehoord dat mensen dood zijn gegaan, puur van de pijn. Ik wil Delphi niet kwijt. Ik hurk naast haar neer en pak haar hand. Ze heeft het niet eens in de gaten. Delphi gilt het uit, terwijl Roses alleen nog maar de speer vast heeft. “O help,” fluistert Delphi, heel ver weg. Mijn maag knijpt zich samen van de angst. Roses trekt de speer er voorzichtig uit. Mijn hand wordt helemaal fijngeknepen. Ik hoor iets knakken, maar daar kijk ik later wel naar. De speer is eruit en ik loop naar Roses. Ik zie het gat, en bijna komt mijn ontbijt weer naar boven. Delphi begint echt te kokhalzen. Roses gaat naast haar zitten, en praat tegen haar. “Nu ben je niet meer zo blij denk ik. Maar binnenkort zijn we weer thuis,” praat Rose. Ik smeer de zalf op haar been, en het bloeden gaat gelijk minder snel. Daarna dragen we Delphi de trein in. “En nu?” vraagt ze als we haar op het bed neergelegd hebben. Niemand geeft antwoord. De zalf zal heus wel werken, daar twijfel ik geen seconde aan. Maar hoe snel? Het bloed in ieder geval niet meer. “Ik voel me niet zo lekker denk ik,” zegt Delphi opeens. Haar gezicht lijkbleek en helemaal bezweet, en weer voel ik de angst. Ze ziet het blijkbaar, want snel voegt ze eraan toe: “Ik haal het wel hoor.” Langzaam komt ze overeind. Het kost haar verschrikkelijk veel pijn en moeite, en ik wil dat ze blijft liggen. “Zie je?” Ja tuurlijk Delphi, we geloven je zo. Roses bekijkt haar van top tot teen.“Ik durf je niet te laten slapen, maar je zier er de hele dag ook al zo moe uit,” zegt Rose. “Ik ben niet moe,” houd Delphi vol, maar haar ogen vertellen me iets anders. “Ik voel me prima, alleen een beetje misselijk, en helemaal niet moe.” Ik schud mijn hoofd. Mooi niet. “Je gaat slapen. We wekken je om het uur.” Delphi knikt en gaat liggen. Ik blijf bij haar, en kijk continue naar haar borst. Maar die blijft omhoog en omlaag gaan. Ik houd haar ademhaling strak in de gaten. Ik blijf een uur zo zitten, en dan komt Roses naar binnen. Ik maak Delphi wakker, en hink met haar naar de opening van de trein. District 5 en 6 staan helemaal aan de hemel, verder niet. Maar ik voel me een monster. We gaan op zoek naar tributen, en vermoorden ze. Dat is onze dagelijkse routine. Maar alles om levend uit deze hel te komen.