"Terra!" Ik kijk om. Het is mijn broertje, Rhymer.
"Ga jij vandaag naar het plein? Is daar een feestje? Dat zeiden ze op de radio!" roept hij opgewonden. Hij snapt het nog niet. Hij is nog te klein, pas vijf jaar oud. Nog een paar jaar is hij gespaard. Zoals elk jaar waren de Hongerspelen aangekondigd op de radio. Altijd deden ze alsof het een ultieme kans was om mee te doen. Ja, echt niet. Het was moorden of vermoord worden. En hier in twaalf had je niet veel kans. Alhoewel er bij de 74e Hongerspelen zelfs twee tributen uit twaalf hadden gewonnen. Ze hadden het Capitool voor het blok gezet, ze moesten ze wel laten winnen. Dat waren de mentors. Wij woonden in de Laag. Dat was het armste deel, en daar hadden wij ook mee te maken gehad. De winter van drie jaar terug was streng geweest, en er was ontzettend weinig voedsel. Mijn andere broertje, die toen vier was, is overleden aan de honger. Mijn zusjes, Lothia en Nadia, waren toen zes en zeven, Wale, mijn grote broer was zestien en ik was elf. Rhymer was pas twee. Ik was er kapot van, ik hield ontzettend veel van mijn broertje. Hij was altijd vrolijk, zijn blonde haar dook elke ochtend op boven de rand van mijn bed en wilde dan bij me liggen. Zelfs toen hij wist dat hij dood ging was hij niet verdrietig. Zijn laatste woorden waren: “Het is niet erg, ik zal fijn verder leven boven. Ik vergeet jullie niet.” En toen zakten zijn oogjes dicht en was hij er niet meer. Ik weigerde te eten of te drinken, en was zelf ook bijna overleden. Mijn grote broer heeft net zo lang met me gepraat tot ik weer at. En wonder boven wonder kwam ik er weer bovenop. Mijn broer hoeft niet meer mee te doen met de Hongerspelen, helemaal niet meer. Mijn zusjes ook nog niet. Ik was de enige die kans maakte mee te doen. Maar die kans was miniem. Ik zat drie keer in de bol. Zo veilig als je als veertienjarige maar kon zijn. Ik heb me van Wale nooit in mogen schrijven voor bonnen, hij werkte nu, net als mijn vader en moeder. Mijn vader werkte in de mijnen, Wale ook. Mijn moeder, hoe gek het ook klonk, was technicus. Ze repareerde apparaten, standaard dingen, ook al waren hier niet veel apparaten. Maar ook mensen uit het rijkere deel waren klant. Dus mijn familie was weer opgekrabbeld en had nu een goed inkomen.
"Terra!" Voor de tweede keer in vijf minuten werd mijn naam geroepen. Het was mijn moeder, deze keer. Ze hield me een prachtige lichtpaarse jurk voor, en vroeg wat ik er van vond. Mijn open mond zei genoeg, en ze hees hem over mijn hoofd. Mijn haren werden geborsteld, en ingevlochten. Het lijkt op een bloem als het klaar is, mijn moeder is hier echt goed in. Ik kijk in de spiegel, het is prachtig. Ik moet naar het plein gaan lopen, het is tijd,
"Succes, zusje," zegt mijn broer. "En mogen de kansen immer in je voordeel zijn." En hij maakt geen grapje, ik zie het aan zijn gezicht. Hij meent het met heel zijn hart. Mijn kleine zusjes komen aangerend, die zijn nu negen en tien. Lothia geeft me iets. Het is een armband, van ijzerdraad dat in elkaar gedraaid is en er hangt zelfs een klein edelsteentje aan. Ik vraag me af waar ze hem gekocht heeft, en hoe.
“Zelfgemaakt!” zegt ze trots. Ik kijk nog eens goed, maar nog steeds ziet ie eruit alsof ie uit de winkel komt.
“Het ijzerdraad is van het hek, en de edelsteen heb ik zelf gevonden! Ik heb hem zo echt mogelijk gemaakt, want je mag niet aan het hek komen, en al helemaal geen edelstenen meenemen, alleen als je ze koopt.” Wat worden we hier in de Laag toch snel volwassen. Kijk dat nou, ze is negen en neemt heel het district in de maling. Ze is ongelooflijk slim.
Nadia staat er een beetje opgelaten bij.
“Ik heb niks,” zegt ze met een verlegen stemmetje. Voor ik iets kan zeggen onderbreekt Lothia me.
“Wel waar. Jij hebt het ijzerdraad van het hek afgehaald, en daar heb je echt wel lef voor nodig,” zegt ze koppig. Ik lach. Altijd beschermend naar elkaar, zo ken ik mijn zusjes weer. Ik kijk op de klok, en schrik. Over een halfuur begint de boete, en het is al een kwartier lopen. Dan moet je je nog inschrijven, en worden ingedeeld. Ik trek aan mijn moeders mouw.
“Mam, we moeten nu echt gaan,” fluister ik. Mijn moeder knikt, en we beginnen te lopen. Richting de boete. Richting de bol. De bol waar mijn naam drie keer in zit. Maar toch drie keer te veel.