Een vogel in een kooi - Twee

364 61 6
                                    


'Wat?' vraag ik verward.

'Rust maar uit, liefje,' zegt de dame. 'Het komt allemaal goed.'

Ze begrijpen het niet! Waarom is Tyler hier niet? Ik sta op het punt om wat te zeggen, als de deur weer opengaat. Een man met een bril en een vrouw met jaren tachtig kapsel staan in de deuropening. Ik kijk hen aan. Ze lachen en beginnen te huilen. Ze omhelzen elkaar en kijken mij aan met een meelijwekkende blik, alsof ik een gewonde vogel ben die tegen een raam aan gevlogen is. Ik kan alleen maar mijn wenkbrauw optrekken en me afvragen wie deze mensen wel niet zijn en wat ze hier doen. Ze schuifelen naar binnen. Moet ik het vragen?

Dan komt de vrouw op me afstormen en ik schiet overeind, bijna van het bed af. Ik wil niet aangeraakt worden, niemand mag me aanraken. 'Wie zijn deze mensen?' vraag ik dan. De hartmonitor piept weer als een bezetene, toen ik van schrik bijna uit mijn bed sprong. Snel zet de verpleegkundige het ding uit; we weten nu toch wel dat ik leef. Ik hoef geen ongemakkelijke situaties.

Ik zie wat schrik in hun ogen. Ik moest ze kennen, maar ik ken ze niet.

Iedereen is stil. Dan komt de vrouw bij me op bed zetten en pakt mijn hand. Ik probeer zo veel mogelijk afstand te bewaren als het bed me toelaat, wat erg weinig is. Snel trek ik mijn hand weg, maar ik blijf haar aankijken. Ze lijkt niet op mij en de man ook niet. Zij heeft bruin haar en hij ook. Ik heb blond haar. Hun ogen zijn beide blauw, terwijl ik bruine ogen heb. Weer pakt ze mijn hand, maar deze keer laat ik het toe. 'Sluit je ogen,' zegt ze.

Het voelt zo vreemd om mijn ogen weer te sluiten, nu ik eindelijk weer de wereld kan zien. Ik wil meer zien, maar ik doe het toch maar. Dan brengt ze mijn hand naar haar toe. Mijn hand raakt haar borstkas en ik voel het. Ik hoor het. Haar hart. Het is een ritme dat ik uit duizenden herken. 'Mam?' vraag ik dan. Ik open mijn ogen en kijk. In mijn gedachten had ze er altijd anders uit gezien, veel jonger met een lief gezicht, maar ze ziet er moe uit en oud. Oud gemaakt door alle zorgen.

Dan komt de man naar voren, mijn vader. Hij ziet er vooral onhandig uit. Hij is behoorlijk lang, wat ik wel wist, maar ook erg slungelig en tenger. Hij lacht, maar ik zie de rimpels van zorgen onder zijn ogen. 'Pap,' zeg ik dan.

'Waar ben je geweest?' vraagt mam bezorgd.

Dan val ik stil. Ik wil het wel zeggen, maar ergens ook weer niet. Het was niet zoals mensen denken! Ik wil niet dat ze weten waar het is. Maar ik weet ook niet precies waar het was, alleen dat het heel ver weg was. 'Waar is Tyler?' vraag ik nog een keer. Ik moet hem zien.

'Liefje,' zegt pap. 'Hij zal je nooit meer lastigvallen. Hij zal nooit meer aan je komen.'

Ze snappen het niet! Waarom snappen ze het niet? Zien ze het dan niet? Ik moet hem zien. Ik wíl hem zien.

'Kan ze mee naar huis?' vraagt mam dan.

De arts kijkt hen aan en dan mij. 'Ik moet nog even wat met u bespreken,' zegt hij dan. 'Op de gang.' Ik kijk hen aan. Ik ben zeventien, niet zeven, maar zo behandelen ze me wel. Ik haat het dat ze me behandelen als een kind. Ze houden me klein, aan een lijntje, maar Tyler heeft me meer geleerd dan zij ooit konden. Hij maakte me een vrouw.

De drie gaan weg en laten mij achter met de verpleegkundige. 'Zal ik je helpen met aankleden?' vraagt ze, terwijl ze de zak met de zoutoplossing van me afhaalt. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik heb geen hulp nodig. Nog voordat ik een antwoord heb gegeven, pakt ze een ziekenhuispak. Ik kijk haar aan. 'Waar zijn mijn kleren?' vraag ik, kijkend naar het lila van de kleding. Het is zo'n lieflijke kleur, maar ik haat het.

Ze valt stil. 'Wil je ze hebben?' vraagt ze dan, alsof ik zojuist heb gevraagd om blauwe bananen.

'Ja,' zeg ik dan. Waarom zou ik het niet willen? Het is het enige wat ik nog van Tyler heb.

De Kleur van DuisternisWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu