Vier sterren aan de hemel - Veertien

72 16 3
                                    

Ik sliep helemaal niet die nacht. De nachtmerries kwamen terug en de woorden van gisteren, jouw woorden, maakten me verdrietig. Ik had heimwee, allemaal door jou. Ik haatte je ervoor, maar je had me ook een stukje thuis gegeven en daar was ik je ook wel dankbaar voor.

Af en toe sliep ik. Het plastic dat voor het raam zat, maakte ontzettend veel herrie door de wind. En als ik dan eindelijk sliep, voelde ik het water, dat overal om me heen greep. De pijn van mijn longen, het branden en de kou.

Ik schoot overeind, zwetend. Ik stond op en liep een rondje door mijn kamer, gewoon om even wat te bewegen. Ik had het warm en ook weer heel koud. Mijn hoofd was net een wervelwind aan gedachten. Zo erg zelfs, dat ik er zelf niks meer van kon maken.

Uiteindelijk ging ik maar terug naar bed.

Toen jij mijn kamer in kwam, de volgende ochtend, was ik al wakker. 'Oh, ik had niet verwacht dat je wakker zou zijn.'

Wat was je plan geweest, als ik had geslapen? Wat wilde je van me? Ik durfde al bijna niet te slapen en dit maakte het niet veel beter.

'Wil je ontbijten?' vroeg je.

Ik knikte. 'Wat was je plan?' vroeg ik, toen ik opgestaan was.

'Hoe bedoel je?' vroeg je.

'Je zei dat je niet had verwacht dat ik wakker zou zijn, het is dus vroeg en je komt hier dus vaker.' Ik was dan misschien wel een hulpeloos vogeltje, ik was niet dom. Taal was altijd een van mijn sterke kanten geweest, ik had het gehoord.

Je viel stil. 'Tyler?' vroeg ik.

'Sorry, ik... je maakt me aan het blozen.' Ik luisterde naar je. Het was stil inde kamer en ik kon je hart horen... hij klopte... luid. 'I-ik kijk vaak naar hoe je slaapt. Het lijkt dan alsof je dan kan zien. Ik weet niet waarom, maar het is heel rustgevend.'

Hoe langer je sprak, hoe meer ik bang van je werd.

Je viel stil. Je had mijn ongemak waarschijnlijk wel gevoeld. 'Ik heb honger,' zei ik.

'Ja,' zei je. 'Eh... ik ga wel de tafel dekken, kleed jij je maar aan.' Niet dat ik veel had om me in om te kleden, maar ik vond het fijn dat je me wat privacy gaf om me op te frissen. Ik liep naar de badkamer, gooide wat water in mijn gezicht, deed mijn haar een beetje en ging toen naar de eettafel. Je nam de moeite niet meer om me op te halen; ik kende de weg wel. Het vervelende was, dat ik niet wist hoe het huisje eruit zag. Ik moest het weten. Dat ik nu lief deed en met je mee wilde doen, wilde niet zeggen dat ik geen ontsnappingsplan aan het maken was. Ik wilde alles weten van deze ruimte. Ik wilde zien waar alles was, zodat ik een plan kon maken. Ik had geen idee hoe of wat, maar ik zou hier echt uitkomen, maar niet meteen.

'Ga zitten,' zei je. 'Ik heb vers brood gehaald.'

Ik ging zitten. Jij was wat trager. 'Wat doe je?' vroeg ik.

'Niks,' zei ik. Ik kon aan je stem horen dat je loog. Je twijfelde een beetje. 'Ben je bang voor me?' vroeg ik.

'Nee,' zei je. 'Ik wil gewoon zeker zijn dat je niet nog een poging doet. De blaren waren de vorige keer best vervelend.'

'Sorry,' zei ik, terwijl ik de boter pakte en mijn broodje begon te smeren. Ik deed er wat kaas op, dat vreemd smaakte. Ik was dit niet gewend, ook al zat ik hier al zevenendertig dagen. Jij waas beter in het maken van broodjes dan ik.

Met lange tanden at ik en jij had het door. 'Wat is er?' vroeg je. 'Lust je dit niet?'

'Jawel...' zei ik. 'Maar jij maakt ze beter.'

Je lachte. 'Een tijdje hier en je leert het vanzelf,' zei je. 'Wat wil je vandaag doen?'

Naar huis gaan, dat wilde ik vandaag best wel graag doen. Een maand was wel genoeg hier, maar ik vermoedde dat jij niet wilde dat ik naar buiten ging. 'Lezen,' zei ik. 'Ik heb een nieuw boek nodig.'

'Ik heb een nieuwe voor je gehaald, die vind je vast leuk.'

'Mooi,' zei ik, terwijl ik een slok theedronk. Waarschijnlijk zat jij licht gespannen te kijken naar hoe ik de thee dronk, bang dat ik weer iets zou doen. Maar dat was mijn plan niet.

Toen we klaar waren, ruimde jij de tafel af. Toen gaf je me een doos aan. 'Cadeautje,' zei je. 'Je vindt het vast mooi.'

Ik opende de doos en voelde met mijn handen wat het was. Het boek, zoals je had gezegd. Ik las de titel: Als bloemen vergaan.

'Gaaf!' zei ik, oprecht blij. Ik mocht naar buiten van je. Ik zat op het schommelbankje, terwijl jij buiten bezig was. Je hakte hout. Als een voorbijganger ons zo zou zien, zou hij niet geloven wat er eigenlijk achter de mooie façade nou precies aan de hand was. Hij zou nooit geloven dat ik ontvoerd was, zevenendertig dagen geleden, dat ik hier tegen mijn wil in was en dat ik je helemaal niet mocht. Dat ik deed alsof, omdat ik hoopte dat ik naar huis mocht.

Hij zou geen idee hebben.

De hele dag las ik het boek. Ik luisterde naar hoe jij aan het werk was met je auto, hoe je houthakte en andere dingen maakte. Ik vroeg er maar niet naar, ik zou er vast nog wel achter komen.

In de avond stapte ik maar weer onder de douche en ging daarna naar bed. Waar jij sliep, wist ik niet. Ik vermoedde dat er nog wel ergens een kamer was, maar zeker weten kon ik nooit.

Ik lag op bed en probeerde te slapen, maar slaap kwam niet. Ik was altijd bang dat jij binnen zou komen. Ik was bang voor mijn dromen en voor mijn gedachten.

Urenlang lag ik te woelen in bed. Ik had het koud en ik kon mijn hoofd maar niet rustig houden. Uiteindelijk besloot ik maar om op te staan.

Een ding wat me heel erg dwarszat, was dat ik geen idee had hoe het huis eruit. Op mijn tenen liep ik naar de deur van mijn kamer en probeerde de klink. Ik moest beter weten; jij had hem waarschijnlijk toch wel dichtgedaan. Toch probeerde ik het en tot mijn grote verbazing ging de deur open. Voorzichtig stapte ik mijn kamer uit. In mijn hoofd maakte ik een plattegrond. Mijn kamer zit achterin... nu de rest nog.

Met mijn hand aan de muur zette ik een stap naar voren. Meteen kwam ik bij de voordeur. Ook die deur probeerde ik te openen, maar die zat zoals verwacht helemaal op slot. Ik liep nog een stap vooruit. Weer stuitte ik op een deur. Was dit een soort voorraad kast?

Ik opende de deur en zette een stap naar voren. Een toilet! Logisch... waar moest je anders gaan?

Toen hoorde ik je kreunen. 'Harper?' vroeg je.

Shit! Zo snel als ik kon rende ik weer terug naar mijn slaapkamer. Ik deed mijn deur heel zachtjes weer dicht. Daarna plofte ik weer in bed en bleef daar liggen. Dat je kwam kijken, had ik wel verwacht.

Ik lag op mijn zij, luisterde naar jou en haalde ondertussen diep adem, alsof ik sliep. Na een paar minuten vertrok je weer en kon ik opgelucht ademhalen.

Ik zuchtte diep. Ik luisterde naar de nachtelijke geluiden, maar zelfs die leken te zijn verdwenen, alsof ook zij me vertelden dat ik maar moest gaan slapen.

Mijn kussen greep ik vast en ging maar goed liggen. Ik sloot mijn ogen en probeerde af te drijven in een rustige slaap. 

De Kleur van DuisternisWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu