Nu het warmer werd, had ik een groot voordeel: jij had een motor. Die had je weliswaar ergens gestald zodat hij de winter kon overleven. Je hield van de vrijheid, had je gezegd. Nu het warmer werd, of in ieder geval niet meer vroor en zo af en toe de zon zijn gezicht liet zien, verkoos jij de motor boven de truck.
Toen jij boodschappen ging doen, en ik streep 238 in het bed kraste, had ik een plan bedacht. Het was al het zoveelste plan, maar ooit ging het werken. Ik was veranderd. Jij was veranderd. Misschien was je intentie geweest om me te helpen, maar was je zo aan mij gehecht geraakt, dat je me nu niet meer kon loslaten
Ik had lang genoeg stilgezeten. Al mijn eerdere pogingen waren mislukt, maar deze keer had ik een plan, dat zowel levensgevaarlijk was, als mijn enige redding. Lopen had geen zin. Dat zou nooit werken, omdat ik wist dat het te ver was. Ik had het nu al zo vaak geprobeerd, dat ging nooit lukken en dat zou ook nooit gaan lukken. Jij had hierover nagedacht. Als jij buren had gehad, dan was ik natuurlijk zo weggegaan. Natuurlijk had je dit huisje zo laten lokaliseren dat ik niet met drie minuten lopen bij iemand anders in de tuin stond, op de deur te bonzen, dus nog een poging te voet doen, zou niet werken. Ik had zwaarder geschut nodig.
Dus, toen jij boodschappen ging doen, in de vroege ochtend, sprong ik mijn bed uit, op zoek naar jouw autosleutels. Ik kon niet zomaar nu ineens vertrekken, daar was ik me van bewust.
In de afgelopen tweehonderddertig dagen had je me eigenlijk alles geleerd. Je had me geleerd risico's nemen, niet bang te zijn voor alles. Je had me geleerd zelfstandig te zijn en dat kon ik nu goed gebruiken.
Ik had eigenlijk geen idee waar jij de autosleutels hield, dus het werd echt zoeken. Ik begon in de woonkamer, waar een dressoirkast stond. Ik trok de lades open en graaide er wat in. Ik voelde heel veel dingen. Knoopjes, iets van metaal wat geen sleutel was, lampjes, ballonnen, batterijen... allerlei dingen, maar geen sleutels. Je zou het nooit in zo'n lade gooien. Dus ik ging naar de andere la, maar die zat vol met handschoenen en sjaals. Daar lag het ook niet.
In het ergste geval had jij die andere sleutels op zak. Ik zuchtte en ging naar de keuken, waar ik niks anders vond dan keukengerei. Ik was bang dat ik het niet kon vinden. Dan ging mijn plan naar de maan, of nou ja... het zou in ieder geval langer duren.
Ik zocht nog door het kastje bij de deur en in de woonkamer, maar er was niks. Je had het bij je, dat was de enige mogelijke verklaring nog.
Ik zuchtte en stond op het punt een boek te pakken en in de schommelbank te ploffen, toen ik bij de deur iets hoorde rinkelen: sleutels!
Zonder nadenken rende ik ernaartoe, alsof dat mijn vrijheid betekende. Ik greep de sleutels en voelde of er een autosleutel bij zat. Ik voelde een logo van Chevrolet, dus ik kon niet anders dan geloven dat dit het was. Nu ik het eindelijk in mijn handen had, werd ik wel onzeker. Ik had hier lang op gewacht en geprobeerd dit plan uit te werken. Het was gevaarlijk, maar ik kon hier niet langer blijven. Ik was hier al bijna een jaar. De wereld was me vast al vergeten.
Maar ik was de wereld nog niet vergeten.
Wat altijd mis ging met mijn plannen, was dat ik meteen te snel wilde. Als ik weg kon, dan deed ik dat ook meteen. Ik rende gewoon maar weg, in de hoop ergens te komen, dat werkte niet. Hetzelfde doen en een ander resultaat verwachten is een vorm van krankzinnigheid.
Nu moest het anders. Het moest en zou anders gaan en dus zou ik eerst oefenen.
Met mijn "wapen" in mijn hand, liep ik naar buiten, alsof ik wist wat ik deed. Dat had jij me geleerd: "fake it 'till you make it", toch?
Ik had wel een klein probleempje, want ik had geen idee waar jouw auto stond. Ik schuifelde van de veranda af. Ik stond op de grond, op de bosgrond en luisterde naar de omgeving. Vogels vlogen om me heen, ik hoorde bijen en wespen al zoemen. De bomen ruisten en ik hoorde de bladeren rennen voor de wind. Op deze manier kon ik niet lokaliseren waar de auto was, dus ik moest weer als een echt blind meisje op zoek naar een auto. Ik liep wat rond, zelfverzekerd als ik was, tot ik tegen jouw metalen bak aan struikelde. Ik kon me geen enkel ander moment herinneren dat ik zo blij was, dat ik mezelf pijn had gedaan aan iets, maar vandaag was ik oprecht gelukkig met het feit dat ik dat had gedaan.
Mijn handen lagen op de bijna versleten lak van de auto, terwijl ze een weg zochten naar de klink van de autodeur. Toen ik het gevonden had, trok ik eraan en de deur, ging tot mijn best grote verbazing, gewoon open. Tja... wie was er dan om de auto te stelen, behalve ik?
Niemand, toch?
Nou, nu wel. Ik stapte in de auto en voelde me direct weer blind. Blind zijn en je blind voelen zijn twee volkomen verschillende dingen, had ik geleerd. Ik had mijn zicht teruggekregen, mijn vertrouwen in dat ik het wel kon zonder en dat ik net zo goed van de wereld kon genieten, maar op mijn manier. Maar in die auto, op dat moment voelde ik me weer blind. Ik zag niks. Ik had geen idee waar alles was en hoe ik in hemelsnaam een auto moest besturen, maar ik had tijd. Tijd was alles wat ik had.
Ik kende de principes ergens vaag. Niemand had me ooit leren autorijden, want niemand zag er ooit het nut van in. Hadden ze dat maar wel gedaan, dan was ik al veel eerder uit deze kooi ontsnapt. Maar dat geluk had ik niet. Jij was niet zo dom om dat te doen en mijn ouders durfden niet in te zien dat hun kleine meisje gegroeid was, toen niet en nu waarschijnlijk nog niet.
Ik wist dat de meeste auto's drie pedalen hadden, maar deze had er maar twee. Was de auto stuk? Maar ik bedacht me dat sommige auto's automaten waren en geen derde pedaal hadden. Ik besefte pas laat hoe erg dat mijn redding was geweest. Ik hoefde allen maar te gassen, te remmen en te sturen. Dat kon elk kind. Toch?
Natuurlijk was ik me ervan bewust dat het feit dat ik geen snars zag, een probleem kon vormen, zeker met de gigantische hoeveelheid bomen die zich om ons heen bevonden. Hoe kon ik die ontwijken?
Het antwoord was: niet. Ik moest gewoon niet hard rijden, uitzoeken waar de weg was en verder heel goed luisteren naar het geluid van de banden.
Zo was ik erachter gekomen, dat het anders klonk als we de bermen inreden, dan als we gewoon netjes in het midden waren. Het zou een drama worden om veilig over te komen, maar het was het waard. Als jij gewoon weg was, had ik tijd zat. Ik kon het ook lopen doen, maar ik was erachter gekomen, dat ik sneller gewond raakte, dat ik de weg kwijtraakte en dat ik mezelf meer in de nesten werkte.
Met de auto was ik sneller, hoopte ik dan. Om eerlijk te zijn, had ik geen plan. Ik wilde gewoon iets anders proberen, want stilzitten was geen optie.
Ik deed de sleutels in het contact en dacht na. Wat nu? Ik trapte een pedaal, maar er gebeurde niets. De rem?
Toen trapte ik het andere pedaal in. Een hard, brullend geluid steeg op, maar ik kwam niet vooruit. Ik had ook niet zo hard het pedaal in moeten trappen. Wat als ik wel vooruit was gekomen?
Mijn conclusie was dat hij nog op de handrem stond, wat een goede actie van je was. Ik haalde de auto van de handrem en trapte iets minder hard het rechterpedaal in. Langzaam kwam de auto in beweging. Ik wist dat de auto met de voorkant naar het huis was geparkeerd, dus ik moest een scherpe bocht naar rechts maken om de auto niet in het huis te parkeren. Achteruitrijden was niet een optie, aangezien ik niet wist hoe het moest en ik nog minder het gevoel had dat ik dan wat zag.
Ik deed het rustig aan. Ik hoopte niks te raken en toen ik dacht dat ik goed stond en niet voor het huis, reed ik een stukje naar voren. Ik probeerde me een weg te vinden in het bos, door een stukje over de oprit te rijden, richting de weg. Dit was nog niet de poging. Dat kon nog niet.
Toen ik een stukje had gereden en bijna tegen bomen aan geknald was, keerde ik terug, in de hoop de auto weer op ongeveer dezelfde plek terug te zetten. Natuurlijk had ik geen idee waar hij stond en hoe ik daarnaar terug moest keren, maar ik hoopte dat het je niet zou opvallen en anders dat het een raadsel voor je was.
In de verte kon ik het geluid van een motor horen. Geluid reisde hier ver, zeker zo'n klapmotor als jij dat had. Nu waaide het wel en stond de wind ook nog deze kant op, kon ik je horen aankomen. Verder was het volkomen rustig.
Snel zette ik de motor af, haalde de sleutel uit het slot en liep de auto uit. Ik hing het bosje weer terug op de goede plek en zette mezelf neer op het bankje met een boek op schoot. Ik had net een pagina gelezen toen jij aankwam op je motor. Je zette hem naast de auto, voor zover ik kon inschatten waar de auto stond, en liep naar me toe. 'Zo... wat zit je daar mooi!' zei je.
Ik glimlachte, niet-wetend wat ik moest zeggen. 'Goed geshopt?' vroeg ik.
'Jazeker, al moeten we wel wat minderen in wat we eten. Geld groeit niet aan bomen.'
Ik had geen idee wat dat betekende, behalve dan dat jij door je geld heen was. Ik moest hier op tijd weg, voordat je besloot mij te eten.
JE LEEST
De Kleur van Duisternis
Bí ẩn / Giật gânHarper een zestienjarig, blind meisje, verdwaalt in het metrostation van Londen. Tyler ziet haar worstelen en helpt haar naar boven. Terwijl ze wachten op haar ouders, biedt hij haar een drankje aan, maar als haar ouders niet komen opdagen, weet Ha...