Eindelijk, eindelijk liet je me uit mijn kamer. 'Ik geloof dat je je kamer nu wel kent,' zei je, toen je de deur opende van mijn "cel". Ik had daar zestien dagen in gezeten. Zestien dagen had je me opgesloten in die slaapkamer en ik begon wanhopig te worden. Al was ik dat al.
Toch had ik de rust wel even nodig. Ik was helemaal hersteld van mijn ontsnappingspoging. In ieder geval lichamelijk. Mentaal was ik nog niet hersteld, maar ik wist niet zeker of dat ook ooit zou komen. Ik had het nog niet opgegeven. Dat ik nu deed alsof ik je vertrouwde en met je meedacht, wilde niet zeggen dat ik ook me echt zo voelde.
Je nam me mee naar buiten, echt buiten. De natuur, buiten. 'We staan buiten,' zei je. En of ik dat merkte. Ik voelde wind. Ik voelde de warmte en ik voelde me zowaar weer vrij. 'Goed, luister eens. Wat hoor je?'
Ik wilde niet doen wat je van me vroeg. Ik wilde gewoon hier blijven staan, voor altijd. Ik wilde niet meer met je mee naar binnen, ik wilde niks meer, maar ik deed toch wat je zei. Ik luisterde. 'Ik hoor... vogels,' zei ik. Ik hoorde wel meer, maar daar hield ik het bij.
'Ik zou je willen vragen welke vogels je hoort, maar ik vraag me af of je ze herkent.' Je lachte, maar zo grappig vond ik het niet.
'Een kraai, hoor ik, geloof ik,' zei ik. 'En een ekster. Verder hoor ik de wind.' Ik luisterde nog meer. 'Dat is het.' Ik probeerde nog beter te luisteren, om te horen of ik een autoweg hoorde, maar het was stil. Doodstil. We zaten in the middle of nowhere en dat beangstigde me best wel. Als ik hieruit wilde komen, waar moest ik dan heen? Welke kant moest ik op? Ineens voelde het alsof het jij en ik was, op deze eenzame wereld. Alsof ik nooit bij mijn ouders had gewoond, alsof de wereld niet meer bestond, buiten dit oneindige bos.
'Goed,' zei je. 'Hoor je meer?'
Ik wilde niet zeggen dat ik een weg hoorde, want voor hetzelfde geld was hij er niet, maar ergens wilde ik weten of hij er wel was. Er moest ergens toch een weg zijn? Hoe had je me hier anders gekregen?
Ik luisterde nog beter en hoorde toen. 'Water?' vroeg ik.
'Er stroomt een rivier,' zei je. 'Hoor je nog meer?'
'Nee,' zei ik toen. Ik hoorde echt niks meer, anders dan wind.
'Je doet het goed,' prees je me. 'Wil je nog een keer proberen te lokaliseren op geluid?' vroeg je.
Ik knikte. Eigenlijk wilde ik het niet en wilde ik zo ver mogelijk van je weg blijven, maar het hielp me wel. Het leerde me dat ik vertrouwen kon hebben in mezelf en deze vaardigheden gingen me nog een keer redden. Eigenlijk was je nu je eigen graf aan het graven, maar dat zag je waarschijnlijk niet.
Ik hoorde je ergens heen lopen en toen begon je me te roepen. 'Deze kant op, Harper. Zo ja, je gaat goed.' Ik luisterde waar het geluid vandaan kwam en liep heel langzaam die richting op, niet-wetend dat ik totaal de verkeerde kant op ging. Jij bleef me aanmoedigen, maar nadat ik een tijdje had rondgelopen en toen hard tegen een boom aanliep, gaf ik op.
Mijn neus was aan het bloeden, omdat ik zo hard tegen die boom aan was gelopen. Jij had gezegd dat ik gewoon moest lopen, zonder te twijfelen en dat had ik gedaan. Het was jouw schuld dat mijn neus bloedde. Je rende naar me toe. 'Gaat het?' vroeg je.
Ik schudde mijn hoofd, God dat deed pijn. 'Blijf staan,' zei je en je rende weg. Je pakte een doekje en rende weer terug. Heel voorzichtig depte je het bloed weg. Ik wilde niet dat je me aanraakte, maar ik wilde ook je niet het gevoel geven dat ik je niet vertrouwde. Je moest me vertrouwen, zodat ik kon ontsnappen.
'We gaan wel weer naar binnen,' zei je. 'Ik maak wel wat thee voor je. Sorry, het was niet mijn bedoeling om je te bezeren.
'Het is jouw schuld niet,' zei ik zachtjes. Ook al was dat het dus wel.
JE LEEST
De Kleur van Duisternis
Mystery / ThrillerHarper een zestienjarig, blind meisje, verdwaalt in het metrostation van Londen. Tyler ziet haar worstelen en helpt haar naar boven. Terwijl ze wachten op haar ouders, biedt hij haar een drankje aan, maar als haar ouders niet komen opdagen, weet Ha...