Vier sterren aan de hemel - Zes

227 43 2
                                    

Je trok me uit het water en legde me bij de oever neer. 'Harper? Harper,' zei je, terwijl je aan mijn arm schudde. 'Harper? Zeg eens wat! Gaat het wel?'

Ik hapte naar adem en probeerde mijn hartslag onder controle te krijgen. Ik verstijfde van angst. Bijna was ik verdronken, ik had de dood in de ogen gekeken. Ik trilde van de kou. Mijn lichaam kon niet meer en mijn hoofd was op hol geslagen.

'Kun je staan? Jezus, je bent ijskoud.' Je probeerde me overeind te trekken, maar ik kon niet meer. De angst, de overweldigende angst die ik had gevoeld toen ik bijna verdronk, zorgde ervoor dat ik niet meer kon bewegen. De kou die in mijn spieren zat, had me verlamd. Het had al mijn energie opgevreten. Ik was kapot.

Je had je jas uitgedaan en over mijn schouders gelegd, maar veel hielp dat niet echt.

Toen pakte je me maar op en droeg me terug naar huis. Terwijl je liep, bleef je tegen me praten. Je probeerde me gerust te stellen. 'Je hebt me echt laten schrikken,' zei je tegen me. 'Ik kan het je niet kwalijk nemen, maar ik was bang dat ik je kwijt was.' Je shirt was van een heerlijk stofje gemaakt, zacht als flanel en je lichaam was warm. Je rook bijzonder lekker, maar ik kon niet plaatsen waarnaar je nou precies rook, behalve dan dat ik het erg prettig vond. Het gaf me een gevoel van thuis.

'Ik had je moeten vertellen over de rivier,' ging je verder. 'De oever houdt zomaar ineens op en daarna val je in een vier meter diep gat en dan nog maar te zwijgen over de stroming.' Je liep rustig verder. 'God, Harper. Ik was echt bang dat ik je kwijt was.'

Je lichaam bewoog regelmatig onder me. Je was warm, die warmte kon ik wel verwelkomen. Ik had het zo ontzettend koud, dat alles goed voelde.

'Kijk naar je lichaam, je zit onder de krassen en sneden. Ik zal het meteen ontsmetten en verzorgen. Je moet me beloven nooit meer zoiets te doen, Harper,' prevelde je.

Weer gleed een rilling over mijn lichaam, zo koud had ik het. 'Ik had je moeten waarschuwen,' zei je. 'Het is nog veel te gevaarlijk voor je buiten. Het spijt me zo.' Je bleef het maar herhalen, het speet je. Waarom speet het jou? Jij was niet degene die weg was gerend en toch bleef je maar herhalen dat het je speet.

Toen we eenmaal weer binnen waren, legde je me op de bank neer. De kussens waren zacht. Mijn bloedende voeten lagen op de tafel. Ik voelde warmte van voren komen. 'Is er een open haard?' vroeg ik met klapperende tanden. Je kwam terug vanuit de keuken met verband. Je sloeg een dikke deken om me heen en begon met het verzorgen van mijn verwondingen. 'Je zou je kleding uit moeten trekken,' zei je toen. 'Zo warm je nooit op.' Ik schrok toen je dat zei. Er was echt geen manier waarop jij me uit zou kleden. Weer kwamen mijn angsten boven water. De angst dat je me zou gebruiken als lustobject.

Maar je had je zin nog niet afgemaakt. 'Maar dat doen we nu maar niet,' zei je toen. Ik voelde hoe je met een watje of lapje mijn wonden schoonmaakte. Het brandde. Ik wilde mijn voet terugtrekken, maar je hield me tegen. 'Rustig,' zei je. 'Sorry, als ik je pijn deed.' Voorzichtig depte je op mijn huid en deed er vervolgens een of andere zalf op met pleisters of verband eroverheen. Vervolgens ging je door naar al mijn andere schaafwonden op mijn knieën, armen en handen.

'Hoe laat is het?' vroeg ik toen je klaar was en ik nog steeds met de dikke deken voor het haardvuur zat.

'Bijna tien uur in de ochtend,' zei je. Je ging niet in de bank zitten, maar ergens anders, niet al te ver weg. Je gaf me de ruimte.

'Ik moet dat raam gaan repareren. Je mag hier wel blijven zitten en opwarmen. Of wil je je liever even omkleden in de badkamer? Dan zal ik daarna dat raam wel doen.'

'Het tweede,' zei ik.

'Oké,' zei je. 'Ik haal even wat kleding voor je op. Het zal wel te groot zijn, maar in ieder geval is het droog.' Je stond op en liep weg. Uit een kast haalde je kleding en gaf dat toen aan mij. 'Alsjeblieft,' zei je. Ik pakte het van je aan. Je handen waren warm en groot. Je moest wel sterk geweest zijn om mij helemaal terug naar het huisje te dragen.

'Dank je,' zei ik.

Ik had geen idee waar ik was in het huisje en had dan ook geen idee waar mijn kamer was. Je was niet vergeten dat ik stekeblind was en zei: 'Volg mij maar.'

Je kleding had ik onder mijn rechterarm, terwijl ik met mijn linkerhand je shirt vasthield, net zoals ik dat toen ook in Londen had gedaan. Dat ik dat toen deed, wilde niet zeggen dat ik je vertrouwde. Je had wel mijn leven gered, maar je was ook degene die alles op z'n kop had gezet.

Ik volgde je naar mijn kamer, waar het ijskoud was geworden. 'Kijk uit, hier ligt glas.' Ik stapte op eten, dat ik nog steeds niet had opgeruimd. Je schopte het glas weg, dat een rinkelend geluid maakte. Toen opende je de deur van de badkamer en ik stapte naar binnen.

'Dank je,' zei ik. Toen sloot ik de deur en begon me met omkleden. Mijn ondergoed hield ik maar aan. Hoe nat en klef het ook was; ik ging echt niet zonder mijn ondergoed door het huis lopen. Het zou vanzelf wel drogen. Ik pakte het bovenste kledingstuk. Het was een flanellen blouse, ik vermoedde zo'n houthakkersblouse. Ik trok hem aan, maar verdronk in je maat. Het was een jurk voor mij, zo'n beetje.

Het andere kledingstuk was een joggingbroek, die gek genoeg wel paste. Of in ieder geval paste hij om mijn heupen. Hij was wel veel te lang. Ik sloeg de pijpen een paar keer om, propte het overgebleven stof van de blouse in de broek en hing mijn kleding over het droogrek dat in de badkamer stond. Daarna slofte ik weer naar buiten.

Je stond op me te wachten. 'Staat je goed,' lachte je. Ik kon met moeite maar een glimlach eruit persen.

Je nam me weer mee naar de bank en de openhaard. 'Ik heb een sandwich voor je gemaakt; je hebt vast wel honger, of niet?' vroeg hij.

Ik knikte. Mijn maag rammelde. Ik plofte weer neer in de bank, terwijl jij me een broodje overhandigde. 'Je bent geen vegetariër, toch?' vroeg je.

Ik schudde mijn hoofd en knabbelde aan het broodje. Ik hoorde jou in mijn kamer glasruimen. Ergens schoot het door mijn hoofd om nog een keer een poging te doen, maar de situatie was wel veranderd. Ik had ontzettend veel pijn en ik wist nog steeds niet waar ik heen moest. Jij was dichtbij en wakker.

Ik hoorde je rommelen in mijn kamer, timmeren, zagen en glas opruimen. Mijn hoofd werd zwaar en ik was moe. Even was ik weer bang dat je me had gedrogeerd, maar ergens wist ik dat je dat niet meer zou doen. Ik was gewoon moe.

Langzaam zakte mijn hoofd tegen de leuning en viel ik in slaap onder het geluid van jouw werken en de warmte van de haard.

De Kleur van DuisternisWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu