Hoofdstuk 3

14 2 4
                                    

Thuis verwelkomde de rooklucht me en het prikte in mijn neusgaten. Ik keek om het hoekje van de kamer en zag mijn vader op de bank liggen. Hij sliep. Zijn bierbuik puilde onder zijn vieze shirt uit. In de asbak lag een stapeltje tot de filter gerookte sigaretten. Ik vroeg me af hoe hij nog leefde. Roken zelf vond ik niet erg, ik rookte regelmatig wiet, maar hij rookte altijd. Wanneer ik hem niet met een peuk zag, had hij wel alcohol vast of lag hij zijn roes uit te slapen. Of hij hield zichzelf wakker met een paar lijntjes.

Ik maakte hem maar niet wakker en liep door naar mijn kamer. Het was klein maar stond vol met kaarsen en boeken en aan de muur hingen schilderijen en posters van Nirvana. Mijn eigen plekje. Mijn bed kraakte toen ik erop neerplofte en ik haalde het mes uit mijn jaszak. Ik schrok ervan toen ik het open klapte; ik was altijd bang om het per ongeluk verkeerd vast te houden en dat het mes dan in mijn hand zou schieten. 

Het lemmet was koud en scherp en ik rilde bij het idee dat ik dit in iemand moest gaan steken. Hoe moest ik het doen? Waar? In zijn nek, hart? Hoe vaak? Wat als er mensen liepen? Ik zuchtte diep en begroef mijn gezicht in mijn handen. Ik moest wel als ik zelf wilde leven, en om een of andere reden wilde ik Ace niet teleurstellen, maar ik moest het wel doen. De herinnering zou voor altijd bij me blijven. En er zouden meer mensen volgen. Ik stopte het mes terug en besloot om vanavond gewoon naar de plek te gaan waar het moest gebeuren. Om te kijken hoeveel mensen er rond die tijd waren en waar ik me eventueel kon verstoppen. En om het misschien alvast te doen.

Het was twee uur later en omdat het begin December was, ging de zon al vroeg onder. Het schemerde nu buiten. Ik stommelde naar beneden en keek de kamer in. Mijn vader zat voor de tv een bak noedels naar binnen te werken. Lief dat hij ook wat voor mij had gemaakt, dacht ik geïrriteerd. ''Ik ga naar een meisje uit mijn klas.'' Hij slurpte een sliert naar binnen. ''Je gaat nooit naar iemand toe.'' ''Nu wel, we moeten verplicht samenwerken en dit was de enige avond dat ze kon.'' Hij keek me net iets te lang aan, haalde toen zijn schouders op en richtte zijn blik weer op de tv. Ik zei niets meer en stapte de kou in.

Na twintig minuten lopen kwam ik bij de East-street aan. Het was een smal straatje met paarse neon-lichtjes van reclameborden aan de muur. Verder stonden er alleen wat overvolle prullenbakken te wachten tot ze geleegd werden. Middenin de straat ging een klein doodlopend steegje naar rechts. Het was een prima plek, voor tot hoeverre een moord locatie goed kon zijn. Maar er waren geen mensen, geen auto's en geen fietsers. Het meeste publiek wat ik zou hebben was een rat of een straatkat. Maar toch moest ik op mijn hoede blijven. Oliver liep deze weg, dus waarschijnlijk ook wel meer mensen op een avond. 

Ik keek op mijn telefoon naar de tijd. Over tien minuten zou hij langskomen. Ik wilde het vanavond doen, dan was ik ervan af. Achter een paar prullenbakken hurkte ik neer. Afgezien van het feit dat mijn hart door mijn keel gierde, voelde ik niet veel. Geen geweten of schuldgevoel. Was ik echt zo ver heen dat zelfs dit me niet echt uitmaakte? Ik kon het mezelf niet eens verwijten. Niemand gaf om me, mijn moeder was dood en mijn vader verwaarloosde me. Volgens mij was hij me liever kwijt. Waarom zou ik dan wel om anderen geven? 

Uit mijn zak haalde ik de foto van Oliver en bekeek die nog eens goed. Ja, ik zou hem zeker herkennen. Bibberend van de kou stopte ik mijn handen diep in mijn zakken. Tussen de prullenbakken door hield ik oplettend de weg in de gaten en wachtte.

Gedwongen moordWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu