Hoofdstuk 12

694 81 1
                                    

Ik zat voor het raam. Ik keek naar de buurkinderen die vrolijk buiten aan het spelen waren met een bal. Zij waren gelukkig. Dat was ik vroeger ook. Ik hielp mijn moeder in de bakkerij, en speelde daarna buiten met Mientje. Ik wist nog zo goed dat de dag nadat ik Klaas een stukje Paasbrood gaf, Mientje hem vroeg om met ons te spelen. Ik bloosde toen ik hem zag, en hij bloosde ook. Mientje had mij aangestoten. 'Ik denk Marie, dat hij u knap vindt.'

'Ach welnee Mientje. Doe niet zo mal.'

Donker BlauwWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu