Hoofdstuk 1

222 22 52
                                    

'Ik ben geen detective, natuurlijk, maar ik denk dat deze persoon niet meer leeft.'

Met een opgetrokken wenkbrauw keek ik op naar de simpele dief naast mij. 'Wat geeft het weg? Het feit dat hij niet meer ademt, of het mes tussen zijn ribben?'

De invallende schemer wierp schimmige schaduwen op het gezicht van de jongen, die amper de volwassenheid had bereikt. Vers van de straat. Ongetraind, ongemanierd en onwetend. Van de trilling van zijn onderlip tot de schichtige blik in zijn ogen: alles vertelde dat hij nog niet klaar was voor een leven in de straten van Listra. Het dode lichaam van de man aan mijn voeten bevestigde dat des te meer.

De jongen schuifelde schoorvoetend heen en weer. Het masker van zijn luchtige opmerking was als sneeuw voor de zon verdwenen en had plaatsgemaakt voor een groeiende nervositeit.

'H-het spijt me, Cecilia,' stamelde hij. 'I-ik schoot uit en...'

'Dit is wel een erg ongelukkige plek om uit te schieten, denk je ook niet, Jonathan?' gromde ik tussen mijn op elkaar geklemde kaken door waarna ik mijn blik weer afwendde.

De jonge dief zette een enkele stap naar achteren. Zelfs in de opdoemende duisternis zag ik zijn handen trillen.

'Ga,' drong ik hem op. 'Ga naar Semir en zorg dat hij je een andere opdracht geeft. Ik los dit wel op.'

Hij kon amper knikken voordat hij zich op zijn hakken omdraaide en wegvluchtte. Nadat ik een vluchtige blik om mij heen had geworpen, trok ik het mes uit het lichaam van de oude politicus. Het levenloze omhulsel lag roerloos op de kinderkopjes uitgespreid. Het bloed bleef gestaag stromen en vormde een kleine plas onder hem. Toen ik mijn hoofd een fractie kantelde, en bedacht hoe ik zijn lichaam het makkelijkste kon wegwerken, realiseerde ik me dat ik hem net zo goed kon laten liggen. Voorlopig zou niemand hem hier vinden en wanneer ze dat wel zouden doen, zou ik allang weer thuis zijn.

Thuis. Er was geen aanlokkelijkere gedachte dan dat.

De hele dag was ik op straat geweest. De zomer bracht veel schepen de haven in, elk beladen met goederen die varieerden van dagelijkse handel tot ongewone snuisterijen. En waar koopwaar was, daar waren ook mensen. Dat was de eerste, meest voorspelbare les geweest die ik van Semir gekregen had. Toen ik hem had aangekeken, ervan overtuigd dat hij mij in de maling nam, had hij mij al snel mijn belangrijkste les geleerd: omarm het voorspelbare en kijk verder.

Het waren de alledaagse kooplieden en de meest doorsnee huisvrouwen die de waardevolste informatie op zak hadden. Zij waren degenen die de roddels creëerden en deze voorzichtig loslieten in de wereld. Een fluistering tussen het laden en lossen door, een veelbetekenende blik bij het over de toonbank schuiven van een goudstuk. Die roddels vormden de draden van een haarfijn web van leugens en geheimen. En dat laatste was precies waar ik jacht op maakte.

Er waren een hoop geheimen waar ik nooit achter zou kunnen komen, opdrachten die verloren zouden gaan, en daar behoorde de gekoesterde gedachten van de oude politicus aan mijn voeten ook aan toe. Geen geheimen, geen opdracht, geen geld.

Met een zucht veegde ik het bloederige mes aan de kleding van de man af, waarna ik het in mijn tas wegstopte. Het was niet de eerste keer dat een jacht zo afliep. Vloeiend bloed was niet ongebruikelijk. Soms, nou ja, vrijwel altijd, moest je een beetje druk zetten voordat iemand zijn gekoesterde verlangens en dromen aan je voorschotelde. Een mes tegen een keel, een knietje in een kruis... Toch verkoos ik een paar harde woorden meestal boven fysiek geweld.

Ik kwam overeind en zette een stap naar achteren. De groentjes van Semir veroorzaakten meer stress dan geld en ik was er helemaal klaar mee. Morgen zou ik mijn oude leermeester opzoeken en mijn aanbod om als mentor te fungeren intrekken. Maar voor nu had ik genoeg rottigheid gezien. Vandaag koos ik ervoor om, eerder dan anders, eieren voor mijn moeizaam verdiende geld te kiezen en naar huis te gaan.

Nou ja, huis was een groot woord. Ik verdiende verre van genoeg geld om mij een eigen huis te kunnen veroorloven, al helemaal in een stad waar huizen alleen weggelegd waren voor politici en vrienden van politici. Daarom sliep ik deels bij mijn vriend Simon, wiens vader een welvarende politicus was, en deels, wellicht enigszins illegaal, in de coulissen van het stadstheater. In de zomers draaide het stadstheater zoveel voorstellingen dat ik er pas tegen middernacht veilig naar binnen kon glippen. Het vergde wat vindingrijkheid en een bondgenoot binnen die muren, maar al ruim twee jaar was dat een van mijn favoriete overnachtingsplaatsen. Maar er ging niks boven het bed van een geliefde en ik wist dat Simon mijn deel van zijn bed wel warm hield. Hij zou het vast geen probleem vinden als ik een keer wat eerder kwam aankloppen voor een beetje welverdiende ontspanning.

Met de capuchon van mijn zomermantel over mijn hoofd geslagen en mijn handen diep in mijn zakken weggestopt, begon ik aan mijn weg naar huis. Vandaag was een slechte dag geweest en ik mocht mezelf gelukkig prijzen dat ik vanochtend vroeg genoeg uit bed was gekomen om wat zakken te rollen van de passerende rijke lui. Met die schamele vangst zou ik mijzelf wel weer een dagje langer kunnen voorzien van een volle maag.

Toen ik na enkele minuten de havenweg bereikte mengde ik mij weer met de stroom van havenwerkers die een einde aan hun dag breidde. Ik sloeg mijn capuchon weer af en wierp een blik op de horizon, waar de gouden zonnestralen amper nog boven de rustige oceaan uitkwamen. De avond zette in en daarmee ontwaakte het nachtleven. Binnen een uur zou de hardwerkende menigte plaatsmaken voor dorstige tieners, levendige reizigers en brutale piraten. Mijn beste klanten.

Maar niet vandaag.

Met een vaste tred beende ik naar Simon's appartement: een kleine, hokkerige woning die aan de havenweg grensde. De krakende houten traptreden die door een smalle gang naar boven voerden waren mij niet meer onbekend, net zoals de donkere, klemmende deur die ongewenste gasten buiten moest houden.

Wie had ooit gedacht dat ik degene was die ongewenst was die avond?

Vanaf het moment dat ik de deur open duwde wist ik al dat het mis was. Ik wist niet of ik dat opmerkte door de vage, zoete parfumlucht die nog rond sluimerde, of het geluid van het bed wat bijna leek te bezwijken in de slaapkamer. Misschien kwam het door de rauwe mannenstem die een naam riep die in de verste verte niet op die van mij leek.

Mijn benen kwamen sneller in beweging dan ik had verwacht en voor ik het wist stond ik in de deuropening van de slaapkamer, uitkijkend op de spiernaakte lichamen van twee zeer bekende mensen.

'Natuurlijk,' bracht ik, met een geluid wat enigszins te beschrijven was al een spottende lach, uit. 'Natuurlijk.'

Een paar donkere ogen ontmoetten de mijne, waarna het gezicht waaraan ze toebehoorden rood kleurde. 'Cecilia,' stamelde Simon onthutst.

Blond haar werd over een schouder geslagen en een paar heldere, doch geschokte, blauwe ogen schoten naar mij. 'Ciel...'

Of ik nu kon beweren dat mijn relatie met Simon gebaseerd was op vertrouwen wist ik niet. Hij had al een aantal scharrels gehad voordat wij elkaar hadden ontmoet, en misschien had hij in totaal al wel meer vrouwen verslonden dan dat ik überhaupt naar mannen had gekeken, maar wat we hadden leek toch echt te zijn. Echt verruïneerd, in ieder geval.

Mijn relatie met Serena was echter wel altijd op wederzijds vertrouwen gebaseerd geweest. We hadden zoveel gedeeld in het weeshuis. Pijn, geluk, geheimen en vriendschap. En blijkbaar deelden we nu ook mijn vriend.

Ik stak mijn handen in de lucht en zette een tweetal stappen hoofdschuddend naar achteren. 'Ik ben toe aan een biertje.'

Bloedleugens [NL ONC2021 Grote Winnaar] ✓Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu