Hoofdstuk 2

129 17 74
                                    

'Cecilia, wacht!' klonk Simon's schorre stem achter mij. 'Dit is niet...'

Met een ruk draaide ik mij naar hem om. Terwijl ik toekeek deed hij zijn best om een laken om zijn edele delen te slaan. Ik hoefde mijn ogen niet af te wenden. Het was niet de eerste keer dat ik hem in zijn volle glorie zag, maar ik besloot wel dat het absoluut de laatste keer zou zijn.

'Niet wat?' beet ik hem toe. 'Niet wat het lijkt?'

Serena, die zich een stuk sneller degelijk gekleed had, kwam voorzichtig mijn gezichtsveld ingestapt. Haar gezicht was zo rood als een rijpe tomaat terwijl ze vluchtig van Simon naar mij keek.

Simon begon te stamelen, maar hij kwam niet op zijn woorden.

Ik snoof. 'Dat dacht ik al.'

Met een vlugge zwaai draaide ik mij om en beende ik de deur uit. Ik deed niet eens de moeite om de deur achter mij dicht te trekken. De hele verdomde wereld mocht meegenieten van de drama die zich zojuist had gemanifesteerd. Ze zochten het maar uit. Allebei.

Terwijl ik met zulke zware voetstappen naar buiten beende dat ik de aandacht van enkele omstanders wel moest trekken, hoorde ik achter mij hoe Simon en Serena tegen elkaar uitvielen. Daarna viel de deur met zo'n harde klap dicht, dat ik een vrouw een gil hoorde slaken.

Nadat ik mijn trillende handen in mijn zakken had weggestopt, haalde ik diep adem om zo mijn longen met de zilte zeelucht te kunnen vullen. De meeuwen krijsten terwijl ze vochten om de rotte vis die zojuist in de zee was gegooid. Enkele weeskinderen bevonden zich samen met de straatjongens op de steigers, bedelend om een klein deel van de vangst van vandaag. Ze zouden met lege zakken naar huis gaan, net zoals gisteren. Net zoals morgen.

De menigte waarin ik mijzelf verloor drong mij naar een van de grootste, luidruchtigste kroegen van de stad. Het was de enige kroeg die twintig verschillende soorten bier verkocht en daar legde menig visser zijn boot voor aan in de haven. Ik mocht dan misschien geen vaste klant zijn, ik was een graag geziene gast. Want als ik daar een voet binnen zette, zou ik niet eerder naar buiten gaan voordat ik stomdronken was.

Toen de bierwalm mij in mijn gezicht sloeg, voelde ik mij spontaan thuis. Het was die muffe, stinkende ruimte vol zweterige handelaars, vissers en piraten die ik op dit moment boven alles verkoos. Niet alleen op dit moment, overigens. Deze mensen kwamen hier allemaal maar voor één ding: drank. Daardoor waren ze zowel de beste als de slechtste mensen om mee rond te hangen.

Voor ik het wist zat ik al aan de bar met mijn eerste pul bier. Na twee keer knipperen had ik de inhoud van de pul al achterover geslagen. De barman keek niet eens vreemd op toen ik hem gebaarde mijn pul weer bij te vullen, zeker niet nadat ik mijn gouden munten op de bar had geslagen.

'Cecilia! Wat een genot jou hier weer eens aan te treffen,' klonk de goedlachse stem van Semir achter mij.

Nog voordat ik mij naar hem kon omdraaien, sloeg de brede, donkere man zijn arm om mijn schouders. Lachend greep hij mijn pul voor mij weg en dronk hij de inhoud ervan op.

'Je koopt een nieuwe voor mij, Semir,' beet ik hem grimmig toe terwijl ik toekeek hoe hij diep in zijn zak graaide om een gouden munt tevoorschijn te kunnen toveren.

'Uiteraard,' grijnsde hij, waarna hij de munt door de lucht naar de grimassende barman gooide. 'Hoe kan ik ook anders na de jammerlijke dienst die je vanmiddag hebt gedraaid?'

Ik klemde mijn kaken op elkaar. 'Breek me de bek niet open.'

Semir trok mij nog even wat steviger tegen zich aan. 'Dat zou ik toch nooit doen. Die arme Jonathan kwam amper uit zijn woorden daarnet. Heb je het hem zo moeilijk gemaakt?'

Bloedleugens [NL ONC2021 Grote Winnaar] ✓Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu