ɧoofdstuk 3

342 13 3
                                    

Het werd donker toen ik weer in mijn studeerkamertje zat en mijn bedienden me mee moesten slepen naar beneden om mijn eten voor te schotelen. Ik at mijn biefstuk op en liet een deel van de groentes liggen. Ik haatte de smaak van doperwten en wortels. Ik was klaar met mijn eten en maakte aanstalten om weer naar boven te gaan. Nog net voordat ik de deur open trok naar de hal, zag ik dat een paar bedienden achterdochtige blikken op me wierpen.

Ik stapte uit de douche en deed mijn pyjama aan. Ik poetste mijn tanden en ging zitten op mijn bed. Ik kon niet gaan slapen, dan zou ik te lang liggen piekeren. Ik stopte mijn lange, donker blonde haren in een vlecht en liep naar mijn studeerkamer. Mijn ouders waren niet thuis. Bijna nooit eigenlijk. Mijn vader was handelaar in de bloemenhandel en nam dan ook regelmatig bloemen mee voor mij en mijn moeder. Hij was een bekende grote zakenman, iedereen in de stad en het dorp kende hem, en daarmee ook mij. Mijn moeder werkte in een ziekenhuis twee steden verder op. Ze had vaak nachtdienst en kwam dan niet thuis. Mijn vader was veel onderweg, wat resulteerde dat ik altijd alleen was thuis, als je het personeel niet meetelt.
Mijn hele familie waren belangrijke mensen in de zaken wereld. De ene was gediplomeerd advocaat, de ander weer chirurg. Alle kinderen wisten wat ze wilden doen als ze groot waren. Dingen als piloot en directeur van een dierentuin, en het ging ze waarschijnlijk nog lukken ook. En dan was ik er nog, ik wist niet wat ik wilde worden en ik had gemiddelde cijfers op school. Wel kende iedereen me, de dochter van Joost Schippers. Natuurlijk gaven mijn ouders me een lange naam, zo hoort dat nu eenmaal in een rijke en succesvolle familie. Mijn hele naam was Améline Sophia Lilianne Grace Maria Isabelle Schippers. Oftewel ASLGMI Schippers. Het was lang. Tè lang. Het paste amper op het regeltje van mijn paspoort. Maar het was nu eenmaal zo.

Ik bleef zitten totdat ik in slaap viel in de vensterbank van mijn studeerkamer. Toen ik de dag erna opstond, had ik me verslapen. Ik was heel erg in paniek, als ik te vaak te laat kwam zou de directie contact opnemen met mijn ouders. Ik rende naar beneden en in alle haast vergat ik bijna mijn boekentas. Ik riep naar Karin, de schoonmaakster, dat ze een te laat briefje moest schrijven. Niet veel later gaf ze me een briefje waarop stond dat ik naar de tandarts was geweest. Ik bedankte haar en reed in volle vaart naar de stad, naar school. Alweer een lange dag. Ik had er geen zin meer in, maar ging toch.
Mijn leraar scheikunde vond het niet zo erg, hij kende mijn vader gelukkig en was niet zo streng. Tenminste, tegen mij dan. Het was maar goed dat scheikunde niet mijn slechtste vak was, want meneer Doelen kon mijn vader zo bereiken.

De dag ging weer voorbij en ik eindigde weer in mijn eenzame studeerkamertje. Ik stak die dag kaarsen aan. Ik was niet bang voor vuur en begon uit verveling te spelen met de aansteker. Per ongeluk raakte ik mijn vingers, maar het deed geen pijn. Het verbaasde me en ik probeerde het opnieuw. Weer deed het geen pijn. Zo bleef ik zitten, af en toe raakte ik het vlammetje aan en ik voelde de verwelkomende warmte in mijn handen. Eindelijk iets in mijn leven waar ik grip op had.

Lonely {Nederlands}Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu