18.

11 6 3
                                    

'Waar ben je?' De bewaker liep tussen de kasten door. Een gruwelijke grijns krulde om zijn lippen. 'Annááá...' Zijn stem klonk plagend, alsof dit allemaal een spelletje was. Dat was het ook, voor hem. Hij genoot hiervan. Van haar angst.

Ze zat ineengedoken in een hoek, verstopt achter een stapel dozen, de tang tussen haar vingers geklemd. Ze voelde het koude zweet in haar handpalmen.

Ik wil nog niet sterven. Dat kan niet. Alsjeblieft...

Ze hield haar adem in toen zijn voetstappen langs haar kwamen. Ze klonken zwaar en hard op de stenen. Hij stond stil. Ze hoorde slechts het geluid van zijn ademhaling, en haar luid bonzende hart. Ze kneep haar ogen dicht.

Net toen hij de dozen opzij schopte rolde ze weg. As en vuil kwam in haar gezicht, en ze had geen idee waar ze heen ging. Haar instinct nam haar over.

Vlucht.

Ren.

Nu.

Duizelig stond ze op. Tijd om na te denken had ze niet, want de bewaker kwam met volle vaart op haar af, als een stier. Ze probeerde weg te rennen, maar hij was te dichtbij, en stootte zijn vuist tussen haar ribben.

Kermend van de pijn zakte ze op haar knieën. Ze had het gevoel dat alle zuurstof uit haar longen was geslagen. De bewaker lachte. Het geluid klonk hol.

'Je komt hier niet weg, Anna. Nooit.'

Die woorden maakten dat er iets in haar knapte. Ze sprong op hem af, de gloeiende tang naar hem uitgestoken. Ze raakte hem waar ze kon, en hoorde zijn geschreeuw nauwelijks. Samen rolden ze op de grond, schoppend en grauwend als wilde beesten.

Plotseling was het akelig stil. De bewaker bewoog niet. Zijn zware lichaam lag half op haar. Ze duwde hem voorzichtig weg, bang dat hij zich opeens op zou richten. Hij deed dat niet. Integendeel, hij lag erbij alsof hij dood was.

Anna voelde in zijn brede nek, zoekend naar een hartslag. Ook al hadden de talloze wonden van de tang op zijn gezicht haar wel een idee kunnen geven, toch was ze geschokt toen ze geen hartslag voelde. Ze probeerde het nog eens.

Niets.

Ze hapte naar adem en sloeg haar handen voor haar gezicht. De tang viel met een kletterend geluid op de grond.

Ze had iemand gedood.

Ze had iemand vermoord.

Ze zouden haar oppakken, en in de gevangenis gooien. Ze zouden haar voor de rest van haar leven opsluiten. En dat kon ze niet meer. Ze wilde niet meer opgesloten zijn.

Haar blik gleed naar de oven. Ze zou hem in de oven kunnen slepen. Hij zou er niets van voelen. Ze hoefde slechts de vlammen te starten, en dan zou ze ervan verlost zijn.

'Nee.', zei ze tegen zichzelf, bang voor haar gedachten. Dit was zij niet. Ze was geen moordenares.

Dat ben je wel. Snap dat dan.

Ze klemde haar handen om haar hoofd, en probeerde die vreselijke gedachten te verdrijven. Ze had het nu verpest. Ze was er geweest.

Maar ze had geen keus. Ze moest het doen. Het was egoïstisch, maar ze wilde niet weer gevangen komen te zitten. Ze wilde niet meer in een kooi zitten.

Vogels horen vrij te zijn.

Ze stond op. Tranen drupten op de grijze vloer toen ze de man naar de oven begon te slepen. Hij was zwaar, maar na veel gehijg en gepuf lukte het haar. Ze trok hem met alle macht de grote stenen oven in, die hem met zijn vlammen spoedig zou verslinden.

Ze bleef staan, starend naar de dode man in de oven. Een deel van haar was opgelucht dat hij dood was. Als hij nu niet in de oven had gelegen, dan was zij het, en dat zou niet gebeuren. Ze had nog veel te veel te doen om te sterven.

Zonder schuldgevoel zette ze de vlammen aan. Ze laaiden op, en deden vrolijk als altijd hun werk. De geur van smeltend mensenvlees stonk niet. Sterker nog, het rook best goed. De vlammen maakten de eerst kille kamer warm, en even vergat ze waar ze mee bezig was, en waar ze naar op zoek was.

Toen draaide ze zich om. Bijgelicht door de vlammen begon ze in de dossiers te zoeken. Ze begon niet bij de 'A', zoals gebruikelijk als dossiers doorzocht werden. Ze zocht kriskras, van de ene hoek van de kamer naar de andere. Haar hoofd was te chaotisch om nu bij het begin te beginnen.

Ze vond Franks dossier niet, maar ze vond iets dat haar nog erger verbaasde. Als verstijfd staarde ze naar het dossier in haar handen.

Mia Hart. 31 jaar.
Slachtoffer van ontvoering.
Medicatie: geen. Kalmerende middelen indien nodig.

Het was het dossier van Dokter Hart.

Anna dacht aan de psycholoog. De sterke, zelfverzekerde vrouw, die haar had geholpen bij haar missie. Maar was dat wel zo? Ze herinnerde zich hoe de dokter in haar stoel had gezeten, toen Anna woedend werd. Ze was bang en verstijfd blijven zitten, als een kleine muis. Zou ze aan haar ontvoerder hebben gedacht? Zou ze haar trauma herbeleefd hebben?

Dokter Hart was een patiënt. Hoe kon ze dan een psycholoog zijn?

Anna hield het dossier stevig tussen haar armen geklemd, terwijl ze in andere dozen zocht naar herkenbare namen. Ze vond er veel. Allemaal personeel van Het WolvenHart, allemaal met hun eigen verhaal, psychische aandoening en medicatie.

Zelfs de man die in de oven lag had een eigen verhaal. Ook hij was hier ooit patiënt geweest, net als alle anderen. Zelfs Frank. Maar hun hadden besloten om te ontsnappen. Ze hadden besloten om de daadwerkelijke directeur en al het personeel te vermoorden, en zelf de leiding te nemen.
Anna bleef staan. Ze hapte naar adem door de conclusie die ze zelf trok.

Ze waren allemaal patiënten.

Web van LeugensWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu