19.

19 5 11
                                    

Anna liep door de gangen. Ze probeerde het zo beheerst en kalm mogelijk te doen, maar de gedachte aan de bewaker lag nog vers in haar geheugen. Ook liep ze mank. Haar ribben voelden alsof ze gebroken waren, of tenminste gekneusd. Elke stap was een marteling, maar ze moest. Ze moest naar dokter Hart.

Dit keer wist ze de weg wel. Binnen enkele minuten kwam ze aan bij het kantoor van de dokter. Ze klopte op de deur. Het geluid klonk hol.

Toen er geen reactie kwam opende ze de deur. Ze wierp nog een blik over haar schouder, iets wat een gewoonte begon te worden, en stapte de ruimte in. Als verstijfd bleef ze staan.

Het kantoor was leeg.

Het zou kunnen dat de psycholoog gewoon even weg was. Dat ze iets moest uitprinten, of een vergadering had. Er waren talloze opties die door haar gedachten hadden kunnen gaan, en toch wist ze dat geen ervan waar was. Ze kon het zien.

Ze potloden op het bureau lagen door elkaar heen. Er lag zelfs een potlood op de grond. De stapel papieren lag niet kaarsrecht, zoals gewoonlijk.

Dokter Hart zou haar kantoor nooit zo achterlaten.

Ze wilde zich net omdraaien, toen ze een ijzige stem achter zich hoorde. Kippenvel verspreidde zich over haar armen.

'Wat doe je hier, Anna?'

Het was de Barbie-pop, met haar angstaanjagende ogen en plastic glimlach. Ze sloeg haar witte verpleegsterjas dichter om zich heen.

'Waar is ze?', vroeg Anna. Ze merkte hoe verslagen haar stem klonk. Hopeloos.

'Ik weet niet waar je het over he-'

'Waar is dokter Hart?', vroeg ze nog eens. Hete tranen brandden in haar ogen.

De Barbie-pop zuchtte. Haar neppe, vrolijke houding verdween als sneeuw voor de zon. Opeens leek ze veel ouder. Rimpels tekenden haar gezicht.

'Sommige dingen moet je niet willen vinden, Anna. Sommigen van ons verdwijnen gewoon, en daar moet je je bij neerleggen, anders eindig je net als dokter Hart.'

Anna sloeg haar handen voor haar mond. Ongelovig schudde ze haar hoofd. Ze stapte naar achter, maar botste tegen het bureau aan.

'Wat hebben jullie met haar gedaan?', haar stem klonk verstikt. Zo voelde ze zich ook. Alsof een onzichtbare klauw zich om haard keel wikkelde, en haar heel langzaam de adem benam.

'Wat nodig was.'

Anna duwde de Barbie opzij. Haar benen voerden haar de gangen door. Ze wist niet waar ze heen ging, maar ze moest weg. Ze kon hier niet blijven.

Het was haar schuld, dat wist ze. Het was haar schuld, dat dokter Hart was verdwenen.

Ze rende de gangen door. Het was stil, en het geluid van haar voetstappen dwaalde als een echo door de gangen, weerkaatsend tegen elke muur. Ze huilde. Ze had het niet eens door gehad, totdat ze de tranen over haar wangen voelde stromen.

Het liefst had ze een warm bed gezocht, en was ze er voor de rest van haar leven in blijven liggen. Het liefst was ze naar haar zus gegaan, en had ze haar gevraagd wat ze in hemelsnaam moest doen.

Maar dat kon niet. Ze was gevangen. En haar zus was bij Frank, de gestoordste van allemaal.

Ze stopte voor Franks kantoor. Het was een witte deur. Hetzelfde als alle anderen deuren in Het WolvenHart. Anna aarzelde. Voorzichtig legde ze haar hand op de klink.

De deur ging met een zacht klikje open. Ze had geen tijd meer te verliezen, en begon in de bureaulade te rommelen. Ondertussen hield ze de deur scherp in de gaten, bang dat er iemand achter haar aan zou komen, of zou ontdekken wat ze gedaan had.

Dat ze een man gedood had.

Nog steeds kon ze niet geloven dat ze dat gedaan had. Was het wel echt gebeurd? Of was het haar verbeelding? Maar haar ribben dan? Of was die pijn ook niet echt?

Ze wist het niet meer. De lijn tussen verbeelding en werkelijkheid was nu zo dun dat ze het nauwelijks meer van elkaar kon onderscheiden. Er was maar één ding dat ze wel wist. Één ding dat zonder twijfel werkelijkheid was.

Er dreigde gevaar. Ze voelde het boven haar hoofd hangen, rommelend als een onweerswolk.

Na een tijdje vond ze een klein, zwart notitieboekje. Haar handen trilden toen ze het opensloeg.

Er waren krantenknipsels in geplakt, met datums en jaartallen erbij. Ze las de koppen, met een groeiend gevoel van afgrijzen.

"MOORDENAAR SLAAT WEER TOE." schreeuwde de eerste krantenkop. "DERDE SLACHTOFFER GEVONDEN."

"JONGE VROUWEN VERDWENEN." gilde de tweede. Er waren foto's naast geplakt, van jonge vrouwen, die er veelbelovend uitzagen. Ambitieus en vrolijk. Ze waren allemaal blond, met een vriendelijke glimlach en heldere, blauwe ogen.

'O.' Anna liet het boekje vallen. 'O, God.'

Jennifer had blond haar.

Ze was ambitieus.

Vrolijk.

Vriendelijke glimlach.

Blauwe ogen.

Precies Franks type.

Anna's hart bonsde. Ze zocht in de lades naar een visitekaartje. Ze moest Jennifer vinden. Ze moest haar waarschuwen.

Ze vond het. Het kaartje trilde in haar handen.

Frank Versille
Magnoliastraat 68

Ze prentte het huisnummer in haar geheugen en rende het kantoor uit. Een bewaker schreeuwde haar iets na, maar ze negeerde hem. Ze vloog door de gangen, richting de uitgang van het gebouw.

Eindelijk vluchtte ze. Iets wat ze niet had gedurfd, bang voor de gevolgen. Maar nu maakte het niets meer uit. Ze had niets meer te verliezen.

Behalve Jennifer.

Ze hoorde het geschreeuw achter haar toen ze de deuren door rende. Ze voelde een sterke arm om haar middel, maar rukte zich los en glipte langs hem heen. Ze moest Jennifer vinden, voordat het te laat was.

Een ijskoude wind begroette haar toen ze naar buiten rende. Haar ziekenhuiskleding was dun en kwam nauwelijks tot haar knieën. Klappertandend rende ze verder.

Ze wist waar de magnoliastraat was. Toen ze nog in haar eigen huis had gewoond wandelde ze daar graag, kijkend naar de dure huizen die daar stonden. Ze begon harder te rennen. Haar ribben voelden alsof er honderd messen tussen werden gestoken, maar ze bleef rennen.

Ze moest Jennifer vinden. Dat moest.

Voordat...

Ze durfde die gedachte niet af te maken.

Wat als ze te laat was?

Web van LeugensWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu