- 10: De droom -

12 1 2
                                    

Ik was thuis. Ik slenterde naar beneden. M'n moeder was eten aan het klaarmaken. De walm van de geur van wortel kwam uit de keuken. Ze roerde in een grote pot. Ze keek me aan en kookte verder. Ik plofte in de zetel en staarde uit het raam. Buiten zag ik akkers. Ik woonde trouwens op het platteland. Mijn vader was vroeger een boer. Hij werkte samen met mama op de boerderij. Sinds de scheiding heeft papa de boerderij verkocht en is hij naar de stad verhuisd. Mama was bijna klaar en vroeg daarom: "Eva, wil je even de tafel dekken?" Ik gehoorzaamde en pakte de glazen, de borden en het bestek. Ik legde dat allemaal op de tafel. Mama schoofde de stoel naar achter. We begonnen te eten. 

"Je vader komt volgende week maandag," zei ze en er sprongen meteen tranen in haar ogen. "Oké," antwoorde ik kort. Ik wou het er niet te lang over hebben want ik wist dat het een gevoelige plek voor haar was. Ik begon over een ander onderwerp te praten. "Hoe was het op je werk?" vraag ik. "Goed, we kregen weer een hele grote bestelling van mevrouw Vos," antwoorde ze op mij. Ik stak een wortel in mijn mond. Er werd voor de rest niets gezegd. Wanneer we klaar waren gingen en we van tafel. Ik ging nog even naar mijn kamer maar ik viel in slaap.

In mijn slaap kreeg ik een droom. Een droom over een mysterieuze woestijn. Een duistere woestijn waarin grauwe bomen zonder bladeren groeiden. Ik liep en liep totdat ik uitgeput was en niet meer kon lopen. Mijn benen deden zeer. Ik liet me zakken op het donkeroranje zand. Ik keek even naar de hemel. In de lucht fonkelden gouden sterren. Ik bleef kijken tot ik besloot om verder te lopen. Ik liep verder tot ik aan een klein meertje kwam. In het helderblauwe water zwommen dames met een kristallen huid. Er kwam wind en hun haren wapperden in de wind. Er kwam een dame uit het water. Ze deed een gebaar dat ik moest komen. Opeens zag ik dat de vrouw geen benen had maar een staart. Een lichtblauwe Zeemeerminstaart. Ik wandelde naar de oever van het meertje en ging dichter bij de Zeemeermin staan. "Wie ben je?" vroeg ik verlegen. "Ik ben Louana," zei de Zeemeermin. "Kom ons bevrijden," zei ze. "We zitten hier al eeuwen vast door een duister wezen," vervolgde ze. Schaduw verzamelde zich aan de andere kant van het meertje. Ik begon angstig te worden.  De meerminnen gingen meteen onder water. Dat was het signaal om ook te vluchten. Ik rende zo hard ik kon. Af en toe keek ik eens achter mij om te checken of dat de schaduw er nog steeds was. Er was geen schaduw meer maar een schaduwmonster. Een schaduwmonster in de vorm van een leeuw. Leeuwen waren doorzetters en deze leeuw was dat ook maar op een duivelse manier. Als de schaduwleeuw ademde, kwamen er rookpluimen uit zijn neus. Hij hief zijn linker poot op en gromde iets. Iets wat leek op: "Steek het vuur aan!" In zijn hand brandde er een vlam. Hij schoot een vlam op mij. 

Ik schrok wakker. Het was één uur in de nacht. Mijn ogen schoten van de ene kant van de kamer naar de andere kant. Ik wandel op mijn tenen naar het raam. Ik schuif het gordijn een beetje open. Een witte streep valt op de houten vloer van mijn slaapkamer. Het was volle maan. Ik had ergens gelezen in een boek, dat dan de weerwolven ontwaakten en een prooi zochten. Maar dat was natuurlijk een fabel.

Fyrheim (DUTCH)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu