Over toen
Het was een warme zomerdag geweest.
Deze dagen waren de langste van het jaar. Ook de warmste. Deze dagen waren de jaarlijkse 'rustdagen' voor de inwoners van Zwartstad. In deze periode werd er niet gewerkt, zelfs niet geprobeerd.
Over de jaren heen hadden de stedelingen immers wel ondervonden dat het verloren moeite was om, in zo'n allesoverheersende hitte als deze, ook maar een poging te wagen om iets te ondernemen. En daarom waren deze dagen gedoopt als de jaarlijkse rustdagen.
Tijdens de zomerrust zat iedereen binnen. De ouders, de grootouders, de kaarsengieters maar ook de advocaten. Zelfs de loslopende katten en de wilde honden, die allerlei ziektes, bacteriën en vlooien met zich meebrachten en tijdens de rest van het jaar door niemand in huis genomen werden, werden tijdens de zomerrust een koel plekje in de schuur of een voormalig atelier aangeboden.
Maar écht veel last had men er niet van, van deze jaarlijkse periode. Sterker nog: velen keken ernaar uit, omdat dit hen de kans bood enkele dagen niet te hoeven werken.
En uiteraard, de hitte was vaak verstikkend - de zweetdruppels die nu op de voorhoofden van de stedelingen parelden, zaten daar niet door het vele en vaak harde werk dat in de stad moest gebeuren, maar door de hitte die overal als een deken overheen ging liggen en onderdoor of tussen kroop.
Maar de mogelijkheid die men kreeg om voor een bepaalde periode - ook al waren het slechts een paar dagen - niet te hoeven werken, was iets waar velen van hen al vroeg in het jaar naar begonnen uitkijken - bij sommigen begon dat al in het najaar.
En daarbij, mensen werden inventief.
Zo vulden ze emmers met koud water om hun gezicht mee te wassen en verbande men de zon uit hun huis door de gordijnen dicht te houden met wasknijpers.
De kinderen lieten zich niet tegenhouden door de warmte. Integendeel: daar waar de zon voor de volwassenen een hindernis vormde, iets wat ze zo veel mogelijk probeerden ontwijken, was het voor de kinderen van de stad een uitnodiging om de straten op te lopen en achter elkaar aan te rennen of over poortjes in tuinen te springen, om te krijten op de straten en op de markt verse pruimen mee te grissen van bij de oude man van het pruimenkraam - die te graag achter zijn kraam stond om tijdens de jaarlijkse zomerrust binnen te gaan zitten en dan ook de enige was die zich niet opsloot, maar zijn kraam gewoonweg verplaatste naar een overschaduwd plekje, waardoor mensen hem voor gek verklaarden (gelukkig hechtte hij daar niet al te veel belang aan, om niet te zeggen 'geen').
De man was veel te goedlachs en deed dan ook alsof hij niets doorhad toen hij enkele kleine handjes met korte vingertjes over de tafel heen zag kruipen en enkele van zijn versgeplukte, sappige pruimen uit de mand zag grijpen, waarna de kinderen van die handjes giechelend wegslopen, zich verstopten achter de grote treurwilg in het midden van het Treurwilgenplein en daarna de straten door renden terwijl ze het uitschaterden - waarna hijzelf zuchtte en er lachrimpeltjes op zijn gezicht tevoorschijn getoverd werden.
'Deze dagen is er toch niemand die langskomt om pruimen te kopen', dacht hij dan altijd en stiekem keek hij iedere ochtend uit naar de geniepige bezoekjes van de kinderen. Het was telkens het eerste waar hij aan dacht toen hij zijn ogen opende.
De mensen wisten dat het goed was.
Maar het bleef niet goed.
Na enige tijd werden de kinderen ouder en de ouders strenger. Die kinderen - die intussen geen kinderen meer waren - stilden hun honger niet langer met het stelen van pruimen, maar met het bezoeken van verlaten kerkhoven, en hun ouders moesten er bij hun kroost steeds op aandringen dat hij of zij vóór zonsondergang thuis moest zijn.
Er was intussen wel een nieuwe generatie kinderen bij gekomen - die nog geen uitstapjes maakten naar kerkhoven en wel nog steeds de traditie van het pruimen stelen in stand hielden.
Met die kerkhoven zelf had het eigenlijk ook niets te maken, het feit dat de ouders van Zwartstad steeds strenger werden - het had te maken met het feit dat de ouders niet wilden dat hun kinderen daar binnenkort onder de grond zouden liggen.
Maar dat vertelden ze hun kinderen niet. Want kinderen vroegen 'waarom', en ouders legden die 'daarom' liever niet uit.
Het was een warme zomerdag geweest.
Langs het Treurwilgenplein passeerde een meisje - haar haar leek wel van zwarte zijde gesponnen te zijn -, een meisje dat tot de nieuwe generatie van kinderen die pruimen meepikten op de markt behoorde.
Het was een warme zomerdag geweest, maar nu begon het te schemeren en liet de temperatuur zichzelf naar beneden zakken.
Het meisje met het zwarte haar stak het Treurwilgenplein over en wilde net richting de rand van de stad lopen - waar ze iedere woensdag, in de late namiddag, spelletjes speelde met enkele leeftijdsgenootjes -, toen ze de (toen nog) vertrouwde stem van haar moeder hoorde.
Het meisje draaide zich om en zag haar moeder - een vrouw met lang zwart haar in een elegante vlecht en een olijfgroene jurk - in het deurgat van hun huis staan. Haar moeder noemde haar naam.
'Het wordt donker. Kom in huis, lieverd.' Ze had een zachte, zangerige stem.
Om de één of andere reden werden de volwassenen van Zwartstad de laatste tijd steeds onrustig als de avond - bijna - viel en de dag op z'n einde kwam. Alsof ze bang waren morgen niet meer wakker te worden. Misschien was dat ook wel zo.
Het meisje had de geruchten wel gehoord, maar telkens ze ernaar vroeg, klemden haar ouders hun lippen stijf op elkaar en gaven ze elkaar een korte, maar bezorgde blik - alsof ze dachten dat een klein meisje met glanzend zwart haar zoiets niet doorhad. Het meisje had er een hekel aan te beseffen dat er dingen in de stad verzwegen werden waar zij niets van af wist - zij en de rest van de kinderen. Maar zo ging het nu eenmaal: kinderen hadden vragen en ouders geen antwoorden. Of die gaven ze hun kinderen in ieder geval niet.
De moeder noemde haar dochter opnieuw bij naam - ze praatte op een kalme, maar koude toon. Alles binnenin het meisje protesteerde en haar moeder had het door.
De schemering was voor de volwassenen net een soort waarschuwing, een signaal dat de nacht op de loer lag - en spoedig zou arriveren - en dat de straten te donker werden voor de kinderen. Maar het meisje had het nooit begrepen.
Met een ijzig kille blik bleef haar moeder staan. Het meisje bleef ook staan. Tot er één enkele regendruppel onaangekondigd naar beneden viel en vlak voor haar voeten uiteenspatte op de grond. De ogen van het meisje volgden de regendruppel terwijl hij naar beneden viel en op de grond terechtkwam, en keken daarna op om de reactie in de ogen van haar moeder te zien. Die keken bezorgder dan het meisje haar moeder ooit gezien had. Ze leken zo veel tegelijk te willen zeggen, maar de mond van haar moeder bleef dicht.
Ze hoefde niets te zeggen. Maya wist wat dit betekende:
Regen. Die was er alleen als er gevaar dreigde.
De alarmklokken van de stad begonnen te luiden.
Dit meisje heette Maya. Maya Balena.
JE LEEST
Ze kan je ziel horen schreeuwen
FantasyHet gaat de verkeerde kant op in Zwartstad. Berovingen, moorden, angst, chaos. De inwoners van Zwartstad worden in de greep van De Graya gehouden. Alleen hebben ze dat zelf niet door. In een wereld waar De Graya - De Schaduwmensen - leven van de ang...