9. Zwartstad - De twaalfde brievenbus

34 3 14
                                    

Terwijl De Graya aan de rand van de stad precies wisten wat ze deden en aanrichtten, wisten de inwoners van Zwartstad helemaal niets.

Het enige wat ze wisten, was dat de dingen die er gebeurden in de stad, niet langer volgens de normale gang van zaken liepen. Hier was iets aan de hand.

Maar wat kon een simpele burger, die aan de rand van de stad leefde, beginnen? Een simpele burger, die zijn brood verdiende door gevlochten manden en overschotten van de schrale oogstopbrengst van afgelopen zomer - de weergoden waren opmerkelijk genadeloos geweest dit jaar - wanhopig te verkopen op de wekelijkse markt?

Niets. Niet in Zwartstad. En niet enkel de simpele burgers van Zwartstad waren machteloos, ook die paar rijke kooplui die Zwartstad had, konden niets beginnen.

Daar waar zij vroeger dachten altijd een zorgeloos leven te kunnen leiden, áls ze maar geld hadden, zagen ze nu in dat ook dat slechts een valse belofte was die ze op zichzelf hadden ingepraat.

Vooral waren ze bang. Iedereen.

De burgers, de kooplieden, de vrouwen, de mannen, de dienstmeiden, de kinderen. Zelfs de kraaien die elke dag, bij schemerlicht, wanneer de avond viel, trouw rondcirkelden boven de stad, voelden dat er iets in de lucht hing.

En alle deuren, alle gordijnen, alle ramen in de stad bleven dicht. Gaatjes en kiertjes werden afgeplakt. Planken werden tegen openingen getimmerd. Die arme, onwetende inwoners van Zwartstad dachten dat het gevaar dat hen teisterde binnen hun stadsmuren lag. Dat 'het' zomaar eens hun buurvrouw of hun nonkel kon zijn. Simpele zielen waren het, als het ware. Ze hadden geen idee.

'Geen risico's nemen', was datgene dat iedereen dacht. Eender welk risico dat je nu nam, kon zomaar eens je laatste zijn.

De straten waren leeg. Er was geen levende ziel te bespeuren. Wel een dode.

Het gebeurde op een zondagavond. In de Rozenlaan huppelde een kind langs alle huizen en telde alle brievenbussen. Een ontsnapt kind was het: mensen hoorden niet buiten te zijn nu - en kinderen al helemaal niet - maar deze kinderen waren nu eenmaal nog niet oud genoeg om de hele heisa van de afgelopen tijd te begrijpen.

En zo kwam het dat een jong kind - ontsnapt aan de waakzame blik van haar moeder, die even te druk bezig was geweest met het opplooien van de was - nu ronddartelde in de Rozenlaan.

Dat ronddartelen stopte al gauw toen het kind de hoek omsloeg en iets in het midden van de straat zag liggen. Iemand in het midden van de straat zag liggen.

De wind had haar nog proberen wegjagen - 'Ach, kindlief, je hoort hier niet te zijn. Ga weg, keer terug, terug naar je moeder die de was heeft laten vallen en je nu aan het zoeken is in de keukenkastjes, terug naar je huis, terug naar de geborgenheid die je gewoon bent. Hier is het niet veilig. Niet nu. Niet voor jou.' - maar het kind had er niet naar geluisterd. Niet goed genoeg.

'We hadden je gewaarschuwd.'

En ineens lag daar dus iets - iemand - in het midden van de straat.

Met een schok kwam ze tot stilstand. Ze wilde niet - echt niet, maar toch ook wel - en sloop uiteindelijk maar dichterbij.

Een oude man met een lange baard en een bril met ronde glazen - ze zou toch zweren dat dit... - lag daar, zomaar. Zonder waarschuwing.

'Wel, wíj hebben haar gewaarschuwd, maar het kind was te koppig.'

Met waarschuwing. Een waarschuwing die niet luid genoeg geroepen had. Net niet luid genoeg.

Of was het het kind dat te aandachtig was toen ze de brievenbussen telde? Niemand die erbij was, niemand die het zeggen kon.

Het kind boog zich over de man heen. Bloed sijpelde uit zijn mond.

De man was vers gedood. Zijn blik gilde uit volle paniek. Zijn ogen stonden nog wijd open, schreeuwend om hulp. Hulp die te laat kwam. Het kind dat te lang had staan treuzelen bij de twaalfde brievenbus. (Of De Graya die te vroeg waren geweest.) Niemand die erbij was, niemand die het zeggen kon.

Maar als het kind haar hand voor het gezicht van het verse lijk hield, was het net alsof er nog een laatste beetje lucht uit zijn mond kwam. Een laatste restje leven, een laatste adem. Een laatste zucht die warme lucht in de handpalm van het meisje blies. Warme lucht die haar kippenvel bezorgde.

'Hier, kind, hier heb je mijn laatste beetje "ik". Voor jou.' Was het mogelijk om de woorden van een lijk in je hoofd te horen galmen?

En deze man, ze zou toch echt zweren dat dit...

Mijnheer Nooitmeer.

Dit was mijnheer Nooitmeer.

Ze had de alarmbellen in haar hoofd al eerder horen afgaan, op de achtergrond, maar ze waren niet luid genoeg geweest. Of het kind was te aandachtig geweest toen ze de brievenbussen telde.

Op het moment dat ze besefte dat ze het lijk kende, gilde ze haar stembanden kapot en begon te rennen. Voorbij de twaalfde brievenbus. Met de wind mee.

'We hadden het je nog zo gezegd...'

Het kind heeft zich het beeld van de dode man voor de rest van haar dagen herinnerd. Ze werd nooit meer het kind dat ze was.

En wat mijnheer Nooitmeer betreft, hem zou ze niet snel terugzien.

Nooit meer.

Ze kan je ziel horen schreeuwenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu