hoofdstuk 18

303 28 3
                                    

Matthyas weet niet zeker wat hij voelt. Alles binnenin hem is een warboel van emoties: hij is boos, verdrietig, gekwetst, bang, schuldig en bezorgd; het is alsof zijn bloed is veranderd in een storm, die door zijn lichaam raast en zijn maag doet draaien, zich nestelt in zijn borst zodat het moeilijk wordt om weer te ademen. Altijd zo moeilijk om gewoon te ademen.

Jorn schreeuwt. Hij schreeuwt tegen hem wanneer hij door de deur loopt, de afstandsbediening van de tv mist ternauwernood Matthy's hoofd wanneer hij een paar uur na thuiskomst van de eenzaamste schooldag zonder Raoul de woonkamer binnenkomt.

"— rondhangen in de verdomde ruimte alsof je het bezit! Geen enkele taak gedaan, de afwas stapelt zich tot aan de hemel, de keuken is een zooitje, je goede voor niets moeder zegt je nooit iets te doen!" Hij raast.

Matthyas staat gewoon in de deuropening, emoties zo hoog opgekropt dat de woorden recht van hem afrollen, geen ruimte meer voor meer pijn.

Jorn gaat door, staat op van de bank en gooit een van de placemats van de salontafel naar hem. Matthyas ontwijkt net te laat en het raakt hem in de ribben, zijn blauwe plekken nog steeds gevoelig. Hij staat zichzelf niet toe te reageren.

"— zo verdomd nutteloos. Beiden, maar jij? Absolute verspilling van ruimte-"

"Oké, prima! Ik ben nutteloos, is dat wat je wilt horen!?"

Het kost hem even om te beseffen dat de woorden van hem afkomstig zijn, borst die op en neer gaat, schouders die snel op en neer gaan, hart dat heftig bonst en bloed dat meedogenloos achter zijn oren stroomt. De storm heeft hem overgenomen, de sluizen dreigen open te gaan, maar hij weigert te huilen.

In plaats daarvan is hij gewoon boos. Hij is zo verdomd boos, en moe, en klaar met dit alles.

Hij is nutteloos, hij is een nutteloze vriend en een nutteloze zoon en een nutteloze alles. Het kan hem niet schelen, en als Jorn hem opnieuw gaat slaan, laat hij het liever gewoon gebeuren. Hij is er klaar mee.

Jorn ontploft tegen hem, maar Matthyas overstemt de woeste brullen van de man. Niets wordt begrepen tot de eerste klap landt, knokkels als messing tegen zijn jukbeen, zoete pijn de enige schuilplaats voor de storm binnenin hem. Elke klap, elke schop, elke seconde van fysieke pijn — het is de enige manier om alle mentale pijn buiten te sluiten.

"Spreek nog eens zo tegen me, waardeloos stuk stront, en het zal het laatste fucking zijn dat je doet," mompelt het monster, handen strak om de kraag van zijn t-shirt, hem dichtbij trekkend zodat de woorden zijn gezicht raken met een hitte die hij nauwelijks voelt boven op de bonzende pijn van verse blauwe plekken die op oude bloeien.

Als de handen hem loslaten, laat hij zichzelf niet vallen. Zijn knieën dreigen te buigen maar hij vangt zichzelf op tegen de muur erachter, het gebruiken om zijn bevende vorm te ondersteunen.

Hij is niet bang. Niet nu. Hij is gewoon...leeg. Leegte.

Hij is alles tot het punt dat het zichzelf opheft en een hol soort leegheid achterlaat. Op dit moment is hij echt klaar. Hij wil gewoon dat het allemaal voorbij is.

De deur slaat met genoeg kracht dicht om het hele huis te laten schudden. Hij hoort zijn moeder een korte, vermoeide ademhaling uitblazen vanuit de verre hoek van de kamer, waar ze weer eens gewoon heeft staan kijken. Hij kijkt op als haar schaduw over hem valt, het feit dat hij alleen haar schouder bereikt de enige herinnering die hij heeft dat hij gewoon een kind is. Hij voelt zich zo vermoeid. Bot-vermoeid. Klaar en klaar om gewoon zichzelf in as te laten veranderen, de wind die hem wegvoert.

Hij blijft stevig staan. Rug tegen de muur. Arm om zijn ribben, iets opgerold. Hij zet zijn kaken op elkaar en wacht tot zijn moeder spreekt, om al die verkeerde dingen te zeggen die er alleen maar in slagen om het allemaal erger te maken.

aan mijn zijdeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu