1.

953 41 28
                                    

Ik wil dat zij haar armen om me heen slaat, mij troost als geen ander die dat kan.
Ik zie haar bij me vandaan lopen, wetende dat ze haar armen niet om mij heen zal slaan.
Wetende dat ze mij niet zal troosten.
Ze wordt steeds kleiner en ik voel me nietig als ik rondkijk.
Ze loopt weg, laat me achter met immense verdriet.
Ze weet het alleen zelf niet.
Ik hou mijn mond als ze bij me is, ik hou me sterk als ze tegen me praat.
Een vrolijk afscheid, alsof er niets aan de hand is.
Totdat ze ver genoeg is dat ze mijn verdriet niet kan zien, dan komt deze naar buiten.
Nog steeds wil ik dat ze haar armen om me heen slaat om mij te troosten, maar ze ziet mijn verdriet niet.
Mijn masker is langzaam afgegleden.
Ik zie dat ze zich nog eenmaal omdraait en wuift.
Ze is te ver weg om mijn verdriet te kunnen waarnemen.
Met alle wilskracht die ik nog bezit strek ik mijn hand uit en zwaai.
Een krampachtige zwaai, want mijn lichaam wil niet.
Ik zie even dat ze aarzelt, of is dat gezichtsbedrog, voor ze zich omdraait en wegloopt.
Steeds verder weg bij mij en mijn verdriet vandaan.

Zíj!
Ik.
Zal het ooit een wíj worden?

Zíj, ík, wíjWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu