10.

237 22 8
                                    

Ik kijk naar de klok.
De wijzers tikken langzaam.
Ze tikken langzaam naar de tijd dat ze hier zou moeten zijn.
Ik kijk uit naar de plek waar ze altijd vandaan komt.
Veel mensen komen voorbij.
Snel scan ik al de gezichten van die mensen af.
Nergens zie ik haar prachtige verschijning.
Haar gezicht zie ik niet.
De wijzers tikken langzaam verder, de tijd waarop ze hier zou moeten zijn zie ik voorbij gaan.
Ik slik de brok in mijn keel weg.
Ze komt vandaag niet, net zoals gisteren.
Het teleurstellende gevoel wil ik kwijtraken, maar hoe?
Ik knars met mijn tanden.
Mijn vuisten willen ergens in belanden, ik moet mijn woede kwijt.
De wc is hier vlakbij, ik werp een muntje in en kan door lopen.
Ik kijk om me heen, het is hier altijd zo druk.
Ik wacht tot het achterste toilet leeg is, voor ik erin stap.
Gebiologeerd kijk ik hoe de toiletbril schoongemaakt word.
Daarna kijk ik omhoog, richting de tegels die zich boven het toilet bevinden.
Mijn tanden klem ik op elkaar, om vervolgens mijn vuist kennis te laten maken met de koude tegels.
Ik snuif hard door mijn neus uit, bij het brandende gevoel bij mijn knokkels.
Mijn andere vuist volgt.
De tegels zien er ongedeerd uit, mijn handen daarentegen.

Zíj!
Ik.
Zullen wíj elkaar ooit nog zien?

Zíj, ík, wíjWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu