4.

397 30 14
                                    

Deze keer is net zoals alle andere keren.
Ze loopt weer mijn richting op.
Ik brand van nieuwsgierigheid.
Nieuwsgierigheid omdat ik wil weten waarom ze me pal voorbij liep gisteren.
Haar mooie glimlach zorgt ervoor dat mijn hele hart verwarmd wordt.
De kou die ze eerder veroorzaakt heeft, vloeit in een teug weg.
Het zou angstaanjagend moeten zijn, maar ik voel enkel vreugde.
Vreugde omdat ze mij weer ziet, omdat ze mij weer aandacht geeft.

'Hey.' Haar mooie glimlach tovert ze weer tevoorschijn.

'Hay, waar was je gisteren?'

Dat deze vraag zo abrupt mijn mond komt uitrollen, sta ik versteld van.
Ik heb haar uiteraard wel gezien gisteren, maar ik durf het niet te zeggen.
Zal ze nu weten dat ik naar haar verlang, dat ik er naar uitkijk om haar iedere keer weer te zien om naar haar mooie glimlach en symmetrische gezicht te kijken.
Zal ze me gek vinden, omdat ik haar heb gemist gisteren.
Ze moet door hebben dat ik wacht op haar.
Ik zie haar tenslotte een keer op een dag, maar toch laat ik doorschemeren dat als ze niet met me praat, dat ik haar gemist heb.
Is het té opvallend?
Als ze het al heeft opgemerkt, hoeveel ik wel niet om haar geef, dan laat ze het niet merken.

'Ik had hem anders gemist.'

Zíj!
Ik.
Wíj?

Zíj, ík, wíjWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu