05

22 2 0
                                    

Ik rende. Ik keek achterom en zag mijn opa vallen. Tranen sprongen in mijn ogen, ik rende terug. Alles werd een waas. Het enigste wat ik hoorde was geschreeuw. Geschreeuw van mensen en mijn opa. Ik zat op mijn knieën op de grond. Alles werd donker om me heen. "Het komt goed" fluistert een stem uit het donkere duisternis. Ik keek op. Wit licht verblinde mijn ogen. Ik kneep mijn ogen dicht. "Het komt goed" fluistert de stem opnieuw. Steeds opnieuw. Keer op keer. Alles begon te draaien. Ik opende mijn ogen en zag mijn opa staan. Ik begon te schreeuwen en wilde opstaan. Ik kon mijn lichaam niet bewegen ik zat vast. Vast geketend aan een ketting. Ik begon te trekken en harder te schreeuwen. "Kom maar meisje hier ben je veilig, in mijn armen" fluisterde hij zachtjes. En stak zijn handen naar mij uit. Ik wilde ze vastpakken maar ik kon er niet bij. Ik probeerde het nog een keer. Wat ik ook deed het lukte niet. Snikken verlieten mijn lippen. Mijn ademhaling ging sneller waardoor ik nauwelijks normaal kon ademen. Ik snakte naar zuurstof. Er kwam druk op mijn hart te staan. Of er twee handen mijn hart vast hielden en het helemaal fijn kneep. Ik schreeuwde opnieuw. Mijn opa begon te vervagen. "Nee opa! niet weggaan! blijf bij me!." Hete tranen biggelde over mijn wangen. "Je bent te laat" het felle licht kwam weer waardoor ik mijn ogen dicht kneep. "Nee!" schreeuwde ik. Ik opende mijn ogen weer en zag dat mijn opa weg was. Ik hoorde gelach achter me. Het werd harder. Voor me kwam Luuk en Diara staan. "Je bent erin getrapt!" lachte ze alle twee. "Je was zo dom om ons te vertrouwen!" ze lachte me uit en wezen naar me. "Je kan niemand vertrouwen maar jij deed dat wel! Domme ezel" lachte Luuk. Tranen stonden in hun ogen van het lachen. Bij mij stonden de tranen in mijn ogen van verdriet en veraad. "Waarom!?" schreeuwde ik. Ze lachte maar gingen steeds verder van me weg. Het gelach vervaagde. Totdat het stil werd en ik ze niet meer zag. Mijn keel was kurkdroog geworden. En mijn ogen brande. Mijn lichaam deed pijn, of ik was geschopt en geslagen. Tranen drupte op de koude grond. Opeens werd alles langzaam groen om me heen. Er kwamen bomen tevoorschijn en gras verspreide zich onder me. Ik keek op, en keek om me heen en zag Bowen staan. "Ik ben bij je, ik zal je beschermen tegen het kwade" hij opende zijn armen. Dit keer kon ik wel opstaan en rende ik naar hem toe. Ik was er bijna. Ik kon bijna met mijn vingertoppen zijn huid aanraken. Maar net dat ik in zijn armen wilde vallen was hij weg. Alles werd weer zwart om me heen. Ik viel in een zwart gat. Alles draaide om me heen en langzaam zag ik niks meer. Ik voelde alleen maar verdriet en veraad. Dat me langzaam mee slokte naar het duisternis.

Gillend schrok ik wakker. Zweet druppeltjes gleden langs mijn voorhoofd naar beneden. Mijn ademhaling was onrustig. Ik snakte naar zuurstof. Ik werd hysterisch doordat ik niet goed kon ademen. Ik begon om me heen te slaan. Tranen biggelde over mijn wangen. Ik keek om me heen en zag niemand alleen maar bomen. "Emily rustig shh" twee armen hielde me vast en begonnen me heen en weer te wiegen. "Rustig het is goed ik ben bij je shh" de twee armen bleven me zachtjes heen en weer wiegen. Mijn ademhaling werd regelmatig. Ik werd rustig door de twee armen en de zachte stem. Het kwam bekend voor maar ik kon het niet plaatsen. "Gaat het?" fluisterde hij zachtjes. Het was Bowen. Nu herkende ik het aan zijn Engelen stem en de geur dat hij met zich mee bracht. Gelijk ontspande ik me meer. Ik knikte ter bevestiging. Hij had me op zijn schoot getrokken en wiegde me nog zachtjes heen en weer. "Had je een nachtmerrie?" vroeg hij zachtjes. Ik knikte opnieuw. Ik legde mijn hoofd tegen zijn borstkas. Ik luisterde naar zijn hartslagen.

'kedunk, kedunk, kedunk'

Het voelde fijn. Ik voelde me veilig bij hem. Het was raar om me nu al bij hem veilig te voelen. Maar ik had niemand meer. Niemand. Voor mijn gevoel had ik alleen maar Bowen. De rest was weg.

We liepen door het grote bos. Ik keek om me heen. Zoekend naar mijn groep ook al wist ik dat ze al weg waren. Ik had nog een beetje hoop dat ik ze zal vinden. Maar dat kleine beetje hoop begon te vervagen. Ik zuchtte en keek naar de grond. "Wat is er?" Bowen stopte met lopen en pakte mijn arm vast. Ik draaide me naar hem om. "Gewoon" snauwde ik en trok mijn arm los. Ik was woedend. Ik had gehoopt dat ze me zouden zoeken maar nee er was geen spoor van ze te bekennen. Wat ik wel wist is dat ze hier ergens zijn moeten geweest. Bij de plek waar we waren gestopt om te slapen. "Wow rustig!" Bowen gooide zijn armen in de lucht. "Sorry" mompelde ik. "Het geeft niet maar ik snap je wel", Ik keek hem raar aan. "Hoezo snap je me wel?" hij lachte en keek me aan. "Ik ben niet dom Emily", ik bleef hem verward aankijken. "Je zoekt je groep" hij liep naar me toe en sloeg zijn armen om me heen. Ik keek weg. "Ze zijn toch weg gegaan zonder mij" snauwde ik. Ik trok me uit zijn greep en liep verder. "We verspillen tijd dus loop door" met grote passen liep ik verder door het grote bos. "Ik wil ze zoeken, totdat mijn laatste beetje hoop vervaagd is."

We liepen al een tijdje door het bos. Totdat we bij een plek kwamen in het bos. Er lagen nog wat spulletjes dat me bekend voor kwam. Mijn lichtblauwe rugzak lag nog tegen de boom aan. Alle spulletjes die ik had meegenomen zaten er nog in. Alleen mijn dekentje was weg.

Fijn.

Die hebben ze meegenomen en de rest laten ze liggen. Willen ze dat ik s' avonds dood bevries van de kou. 'Blijkbaar wel'  hoor ik een stemmetje in mijn hoofd zeggen. Ze willen me allemaal weg hebben. Ik duwde die gedachte weg. Ik moet sterk zijn. Ik moet laten zien dat ik een sterke vrouw ben. Ik pakte de rugzak op en gooide het over mijn ene schouder. "Is dat jouw rugzak?" Bowen knikte naar mijn rug waar mijn rugzak aan mijn schouder hing. "yup" ik keek nog om me heen. Er lag alleen nog wat troep maar voor de rest was er niks. Ze waren dus echt zonder mij vertrokken. Bowen knikte. "Was dit de plek waar jullie even verbleven?" hij kijkt rond zich heen. "Ja en je ziet het, ze zijn zonder mij vertrokken" ik ademde diep in en uit. Voordat ik weer in huilen uit barstte. Daar had ik echt geen zin in. Ik wilde sterk zijn zoals iedereen. Mijn familie en vrienden hebben me aan mijn eigen lot overgelaten. Wat een leuke familie en vrienden heb ik toch. dus niet. Alleen mijn opa zou op mij blijven wachten. Dat deed hij altijd de rest liep altijd van me weg. En waarom? ik zou het niet weten. Ik heb ze nooit iets aangedaan. Ik hielp ze altijd met alles. Maar het enigste wat ik terug krijg is niks. Alleen maar stank voor dank. Het maakte me verdrietig. Een traan rolde over mijn wang. Ik liet hem gaan. Het drupte op de bosgrond. Al snel volgde er meer. Ik voelde me leeg. Ik liep naar een boom en ging daar tegen aan zitten. Ik trok mijn benen op en sloeg mijn armen erom heen. Mijn gezicht verborg ik tussen mijn benen. Als een kwetsbaar balletje zat ik daar. Hete tranen rolde over mijn wangen. Ik begon het huilen te haten. Ik voel me kwetsbaar terwijl ik sterk wil zijn. waarom lukt het me nooit om één keer sterk te zijn. Dat er nooit meer een traan over mijn wang zal rollen. Dat ik nooit die emotie zal laten zien. Maar ik sterk ben, en sterk door het leven ga. Zonder iemand, op één iemand na dan. Bowen. Als hij tenminste bij me bleef. Of hij ging zijn eigen weg en ik die van mij. Toch wilde ik niet alleen zijn. Ik wilde iemand bij me hebben. Het klonk cliché maar met zijn tweeën ben je sterker dan alleen. Het liefst was ik gewoon bij mijn ouders. Vlocht ik de haren van mijn kleine zusje en pestte ik mijn grote broer door zijn spullen af te pakken. Was alles maar normaal. Dan dat er mensen op je zitten te jagen. Ze je dood willen hebben omdat je een bedreiging voor hun bent. Het deed me zoveel pijn, maar ik ben er mee opgegroeid. Ik moest er mee leren leven. Bowen zakte naast me neer en slaat een arm om me heen. "Hé rustig maar, het komt goed ik blijf bij je. Maar je zal toch echt moeten geloven dat ze zonder jou weg zijn gegaan. En je het moeten laten doen. Denk er niet meer aan, ze zijn je niet waard" fluisterde hij zacht in mijn oor. Mijn hoofd schiet omhoog. "Komt goed!? dat zeggen ze altijd. En ze zijn mij niet waard!? het is mijn fucking familie!" schreeuw ik en barst nog meer in tranen uit. "Dat wist ik toch niet!" schreeuwt hij terug. Ik krimp ineen van zijn harde stem. Zo duivels. "Jawel ik had het je nog gezegd!" kaats ik terug. "Ik heb niet zo'n grote geheugen!" sist hij naar me en kijkt me kwaad aan. Ik sta op en loop weg. "Zoek het uit!" ik stak mijn middelvinger op en liep stampvoetend weg. "Jij.. ughh ga toch weg!" roept hij me nog na. Ik veeg ruw mijn tranen weg met mijn trui en begin te rennen. Alweer.


Niet een heel speciaal hoofdstukje maar het is iets! XD

Grtjes Nikki

Blauw BloedWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu