Hoofdstuk 13: Van kwaad naar erger

113 3 0
                                    

Wolfs ging een bad nemen. Na een halfuurtje ga ik gaan kijken. Ik kom de badkamer binnen en zie dan hoe warm het water is. “Wolfs voel je dan niet hoe warm het water is?” “Ik voel het niet.” Ik kijk hem geschrokken aan. “Wat is er gebeurd dat je het verschil niet meer voelt tussen warm en koud?” “Eva?” “Ik bel de dokter.” “Nee, ik ben bang.” “Sssstttt.” “Het gebeurt al een tijd.” “Wat?” “Ik verlies het gevoel voor warm en koud.” “Waarom zei je me dat niet?” “Omdat ik me vanbinnen anders voel. Ik voel me anders, Eva!” Hij huilt en hij is bang. “Maak je geen zorgen. Goed? Ik ben hier.” “Ik ben voor het eerst in mijn leven echt bang Eva, maar echt bang.” “Ik ben bij je en blijf bij je.” “Tot de dood.” Er valt een helse stilte. “Tot de dood. Dat beloof ik je Wolfs.”

Wolfs:

Diezelfde avond komt Fleur op bezoek. Maar tijdens het gesprek begin ik te stotteren en te trillen en schreeuw ik het uit. Eva en Fleur denken dat het gebeurd is en zijn drijfnat van de schrik. Ze denken dat ik nu al dood ga.

Eva:

Zijn lichaam schudt over de vloer. Fleur en ik zijn in paniek en zijn bang dat hij nu al aan zijn einde is begonnen. Ik bel direct de huisarts en 112. De huisarts is er het als eerste bij en onderzoekt Wolfs. Hij blijkt stuiptrekkingen te hebben, een bekend bijverschijnsel in dit soort situaties. Wolfs wordt meegenomen met de ambulance.

Wolfs:

Ik zie een man in een groengeel ambulancepak. Ik kijk eva aan en vraag verdwaasd: “Wie zijn dat?” “Je hebt stuiptrekkingen gehad en we rijden naar het ziekenhuis, Wolfs.” Daar aangekomen met ik direct aan het infuus met iets erin om verdere stuiptrekkingen tegen te gaan. Ik wordt naar de afdeling orthopedie gebracht. Op een schreeuwende man na, die vooral ’s nachts actief is op een kamer ernaast bevalt het me hier wel. Mooie zusters en veel jonge mensen. De verpleging zijn alleen bang dat ik weer een aanval zal krijgen, vooral omdat ik behoorlijk groot ben. Ik krijg weer mijn superpillen terug: dexamethason. De volgende ochtend voel ik me herboren: geen hoofdpijn meer. Er breekt dan een tijd aan dat ik regelmatig stuiptrekkingen krijg waarvan ik hierna meestal niets meer weet.

Door de dexamethason wordt mijn eetlust groter. ’s Morgens wil ik geen glas melk, maar een pak melk. Ik word nu echt dik. Ik word na een maand door de verpleging aan perken gelegd. Met dexamethason moet ik stoppen. Doordat mijn ogen slecht zijn, krijg ik een gezichtsveldmetingen, een oogmeting. Met links zie ik nog voor 40%, met rechts nog voor 90%. Ik vind het erg voor Eva en Fleur, maar ook voor Elena en Floriane dat ze me zo moeten zien. Ik kan het best goed verwerken, iets wat ik niet verwacht had van mezelf. Ik voel me wel elke dag slechter worden. Als ik wil koken loopt het helemaal in het honderd omdat ik niets gecoördineerd krijg, maar dankzij Eva en haar hulp kan ik wel blijven koken. De telefoon aannemen is een ramp. Ik heb de laatste tijd veel last van bevende handen. Ik voel de vermoeidheid weer opkomen. Ik kan best gaan slapen.

Eva:

“Eef, ik ga slapen. Ik ben moe.” “Is goed liefje. Ik kom ook zo.” “Dat is goed.” Wolfs wilt vertrekken, maar opeens draait hij weg. Ik kan hem nog maar net opvangen. “Gaat het wel?” “Gaat weer.” “Ik help je naar boven.” Wolfs stribbelt niet tegen. Het is enorm zwaar om Wolfs zo te zien aftakelen. Het doet pijn om hem zo te zien, maar ik blijf bij hem tot de dood. Hoe moeilijk het is. Ik hou teveel van hem en ik wil geen seconde van zijn leven missen. Ik leg hem in bed en blijf bij hem tot hij in slaap is gevallen. Dan ga ik naar beneden. Er wordt gebeld en ik doe open, het is Marion. “Hey, kom binnen. Koffie?” “Ja lekker.” Na een lange pijnlijke stilte. “Marion, je hoeft me niet meer te beschermen.” “Waar heb je het over?” “Met Wolfs. Ik weet dat hij gaat sterven. Het is moeilijk om het te aanvaarden, maar weet dat ik geen andere keuze.” “Ik zal altijd voor je zorgen Eva ook na zijn dood.”

Ik kijk haar met een betraand gezicht aan en pak  haar dan stevig vast. Ik laat mijn tranen gaan. De tranen komen uit ook de tranen van de komende 6 maanden. Het voelt alsof ik een hele oceaan aan het huilen ben. Al het verdriet laat ik nu volledig gaan. Marion troost me urenlang. Na 4 uur ben ik eindelijk gestopt met huilen, maar het verdriet is lang nog niet weg. “Ik ben moe Marion en ik wil in Wolfs armen kruipen.” Marion staat op en geeft me een kus op mijn wang en gaat weg. Ik ga naar boven, naar Wolfs. Ik kruip heel voorzichtig bij hem in bed. Hij wordt gelukkig niet wakker. Wolfs wilt het moment van zijn dood te spelen. Ik ben daar niet zo blij, maar hij wilt het. Vandaag oefenen we zijn dood. Ik roep Wolfs zijn naam, maar hij reageert niet. Ik ren naar boven en zie hem op de grond liggen. “Wolfs! Hou vol Wolfs!” Ik geef hem een klein duwtje, maar hij reageert niet. “Nee!” “Het is goed. Het komt goed met me. Waarom zingen vogels ’s morgens?” “Ze zingen omdat ze blij zijn dat ze nog een dag in leven zijn.” “Sinds ik jou ken, heb ik elke morgen gezongen.”

“Ik laat je niet los Wolfs.” “Laat me los Eva, laat me los.” “Dat kan ik niet. Ik hou van je. Ik hou zoveel van je.” “Ik ben nog nooit zo gelukkig geweest. Ik ben nog nooit zo…..” Wolfs valt weg. “Wolfs? Wolfs? Hou vol Wolfs. Ik ga met je mee.” Ik pak mijn zakmes. “Wat doe je?” “Ik volg je in de dood.” “Dat staat niet in het script.” “Weet ik. Dat heb ik eraan toegevoegd.” “Maar dat is belachelijk. Dat slaat nergens op.” “Hoe bedoel je? Alsof dat zangvogelgedoe wel op iets slaat.” “Het overschaduwt mijn heengaan. Je kunt jezelf niet zomaar doodsteken nadat ik net een hele tragische en mooie dood gestorven ben.” “Wie zegt dat?” “Ik.” “Dat hele stuk daar waren we het toch over eens. En je leek het goed te vinden toen we het schreven.” “Nu niet meer. Het is triest en afgezaagd. Al die herhalingen: Wees niet door, wees niet dood. Laat me los, laat me los.”

“Oké, maar niemand steekt zichzelf dood net nadat hun man in hun armen sterft aan een terminale hersentumor.” “Hoe weet jij dat?” Het was opeens stil. “Je wilt duidelijk mijn hulp niet. Ik hou ermee op.” “Goed. Ik moet niet in iemands armen sterven. Alleen is het veel triester.” Ik sta op en loop weg. “Waar ga je heen?” “Ik ben hier weg.” Wolfs loopt me achterna. “Denk je dat je zomaar kan vertrekken?” “Waarom niet? Dat ga jij toch ook doen?” De tranen staan in mijn ogen. “Denk je dat ik dat wil.” Nu stonden er ook tranen in zijn ogen. “Dat maakt niets uit of wel soms?” “Het spijt me.” We vallen elkaar huilend in de armen.

Hoe moet het nu verder?Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu