IV

9 1 0
                                    

Ik weet nog wel dat ik vroeger bij momenten waar ik mijn volle aandacht voor nodig had, dat ik dan afdwaalde. Ik dacht dan aan onzinnige dingen. Het avondeten, of ik de deur op slot had gedaan en wat als er nu een helikopter door de ramen zou vliegen. Dat soort dingen. Sinds de uitbraak van De Ziekte had ik steeds minder van dit soort gedachten. Praktisch gezien omdat er geen avondeten is, alles ongeveer wel op is dus er niet gestolen meer wordt en de deur dus ook niet op slot moet. En die helikopter? Tja, je moet wel heel gestoord zijn als je als tiener een helikopter wil besturen.

Ik had tijdens dit gevecht geen enkele van dit soort gedachten. Ik had het gevoel alsof ik nog nooit zo geconcentreerd was. En ik denk dat dat mijn redding was. Op een gegeven moment lukt het mij om een zwakke plek te ontdekken. Het lukte me om hem op zijn rug te krijgen.

Ik had nu heldhaftig kunnen zijn en kunnen zeggen: "Yo, ik laat je gaan als jij nooit meer terug komt." Maar dat deed ik niet. Ik was tijdens de strijd steeds opgefokter geworden. Hoe durfde hij in vredesnaam deze stad lastig te vallen? Hoe durfde hij, waarschijnlijk een leider, hoe durfde hij is niet verhongerd uit te zien terwijl de rest van de Gorrduk bijna doorschijnt. Ik was woest. Ik was bang van hem geworden. Ik, Demian, die nooit bang was of in ieder geval het niet toonde. Ik kon het niet opbrengen om hem te laten gaan. Ik was woedend. Hij moest dood.
Ik hef mijn mes en boor het in zijn hart. Ik duw net zolang door tot ik geen stuiptrekken meer voel. Met tranen in mijn ogen trek ik het mes eruit en steek het bebloede lemmet de lucht in. Tijdens ons gevecht waren mensen om ons heen gaan staan en gestopt met vechten. De Gorrduk zet een paar passen terug. Ze begrepen dat ze zich beter uit de voeten konden maken. De tieners draaien zich om en zetten het op een lopen. Er stijgt een gejuich op uit onze stad. We hebben gewonnen!

Terwijl Zac en zijn ziekenhuisvolk rondloopt met geïmproviseerd verband, schoon water en troostende woorden, ben ik op zoek naar George. Maar in plaats van George vind ik Claire op de grond. Ze heeft een wond in haar been en het bloed hevig. Ik kniel naast haar neer. Met zachte stem, iets wat niet bij haar past, fluistert zij mijn naam. Ze heeft haar ogen dicht. "Demi?" Ik pak haar hand. "Ja, Claire?" Een zwakke glimlach glijdt over het gezicht van Claire. "Je had George moeten zien toen zij jou knock-out sloegen. Hij schreeuwde je naam alleen maar. Hij vocht met vijf man tegelijk. Pas maar goed op hem. Ooit wordt het iets tussen jullie. Let op mijn woorden." Ik glimlach nu ook. Ik denk aan gisteravond. Dan kijk ik beter naar de wond van Claire. "Ik ga Zac halen voor een verband voor jou."zeg ik en ik wil opstaan. Claire houdt mij met zachte dwang tegen. "Nee, Demian, niet doen. Het is nu wel mooi geweest. Ik was er al heel lang klaar mee. Mijn taak zit erop." Ik zucht en knijp in haar handen. Ik weet wel dat ze gelijk heeft. "Ben je gelukkig?"vraag ik. Claire knikt. "Ik ga nu. Ooit komen we elkaar weer tegen. Maar, Demain?" Ze is even stil en gaat verder met haar verhaal. "Demain, ik ben bang. Bang dat jullie mij vergeten." Ik schud wild met mijn hoofd. "Lieve, lieve Claire, ze zouden een standbeeld voor je moeten oprichten." Claire glimlacht. "Tot ziens, tot ziens Demian Collins." Ik voel Claire's lichaam onder mij ontspannen. "Vaarwel Claire Sophie Viller." Met een brok in mijn keel vouw ik Claire's handen op haar buik en druk een kus op haar voorhoofd. Zacht prevel ik een gebedje. Lucia zou dat beter doen. Ik sta langzaam op. Snel veeg ik een traan weg.

Ik loop met snelle tred naar Zac om het nieuws van Claire te vertellen. Zac wil niks horen. Hij wil eerst mijn hoofd verbinden met een verband. Dan pas vertel ik mijn verhaal. Zac knikt en vertelt dat binnenkort alle lichamen een begrafenis krijgen. Met een veiligheidsspeld maakt hij verband vast. Met een schouderklopje vertelt hij mij dat mijn taak erop zit. Ik heb helemaal niet het gevoel mijn taak erop zit. Ik kijk zoekend rond naar George. Dan valt mij een hoop met dode lichamen op. Ik loop naar de twee tieners toe die erbij staan. "Wie zijn deze mensen?" De jongens kijken met minachting naar de hoop. "Die kut-Gorrduk." Op dat moment loopt er een meisje voorbij. Achter zich sleept ze zich de Gorrduk-jongen. Die ik doodde. Ik heb het gevoel dat ik moet kokhalzen. Ik voel me slecht, vies. Een zondaar.

Na een uur zoeken in de stad naar George, begin ik de hoop te verliezen. Meer en meer heb ik het gevoel dat George is omgekomen in de strijd. Maar als ik het plein op loop, staat George daar ineens. Midden op het plein. Hij heeft zijn rug naar mij gekeerd. Ik loop op hem toe. Tranen branden achter mijn ogen. Ik tik hem op zijn schouder. Hij draait zich om. En dan, als ik zijn gezicht zie, breek ik. Ik begin hysterisch te huilen.

"George, ik heb gefaald. Mensen zijn dood door mij. Ik heb mensen gedood. Ik ben een slecht mens. Ik heb gefaald. George, echt! " Maar George zegt niks. Hij loopt naar mij toe en slaat zijn armen om mij heen. Ik begin alleen maar harder te huilen. "Ik was bang, ik was gewoon bang. Daarom heb ik gefaald." Nog steeds zegt George niks. "George, zeg dan iets." Zo kende ik George niet. Hij zou schelden, hij zou, hij zou, hij zou... Ik gil hysterisch zijn naam. "George! George! George, Claire is dood en dat is mijn schuld!" Ik wurm mij los en ik sla boos op zijn borstkas. George laat het allemaal gebeuren. Uiteindelijk pakt hij mijn vuisten in zijn vuisten. Langzaam zakken we op de grond. Op onze knieën, tegenover elkaar. Ik begraaf mijn gezicht in zijn bebloede t-shirt. Hij slaat zijn grote armen om mij heen. Ik snik nu alleen maar nog. "George, ik dacht je dood was." Ik kijk hem aan, en besef dat ik nu heel lelijk ben met rode ogen en snot. Maar George glimlacht en strijkt een pluk haar uit mijn gezicht. "Maar ik ben niet dood." Hij geeft mij een kus op mijn voorhoofd, veegt met zijn mouw mijn snot en tranen weg en houdt mij stevig vast. En dit is het enige wat ik wil. Ik leg mijn hoofd op zijn borst. Ik snik soms een beetje en af en toe zeg ik, dat ik zo bang was. George strijkt door mijn haar. Dan fluistert hij:"Het spijt me dat ik je niet kon beschermen, Demi. Daarvan heb ik oneindig veel spijt van. Het spijt mij." Ik kijk hem aan. Ik leg mijn hand op zijn wang. "Het spijt me dat ik je net sloeg." George lacht. En dat is het mooiste geluid wat ik de afgelopen uren heb gehoord. Ik ga op zijn schoot liggen. George aait mijn schouder en speelt met mijn haar. En zo hebben we een hele tijd gezeten. Midden op het plein. Tussen dode mensen. Maar niemand stoorde ons. Het was goed zo. Het was voorbij.

Real FearsWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu