Hoofdstuk acht

55 2 0
                                    

De vijftien mannen stonden in een rij voor de houten tafel die net buiten was gezet. De tafel zag er nieuw uit, haar oppervlak scheen in de zon, maar had net zoals de tafel in de houten schuur enige inkepingen erin. Op de tafel stond niet veel. Slechts twee stapels papier en schijfgerei. Achter de tafel zat Milesius en naast hem stonden Afisio, aan zijn linker zijde, en Evrotas aan zijn rechter zijde. Een kale kin, ingesloten door twee volle baarden.

“Uw naam?”

Centiri luisterde naar Milesius die aan de eerste man in de rij de vraag stelde.

“Didymo” antwoorde de man die voor de commandant stond. Didymo was lang en was zonder al te veel moeite te zien boven alle hoofden die voor hem in de rij stonden. De veer in Milesius zijn hand danste soepel over het papier heen. Aan het einde van het woord doopte hij zijn veer in het potje met zwarte inkt dat op de hoek van de houten tafel stond. De commandant keek naar het papier hoe de inkt droogde in de warme zon. Hij hief zijn ogen op naar Didymo.

“Leeftijd.”

Centiri keek naar zijn zwaard. Hij had het na het polijsten tegen het hek aan gezet. Het sabel stond instabiel met zijn punt in de dorren grond vlak naast een plukje gras waar de punt lichtjes tegenaan leunde. Het kleinste windvlaagje kon het zwaard op de grond krijgen. Echter waaide deze niet.

“Leeftijd.”

Neque zag hoe Centiri het zwaard bekeek. Ook was hij, naast Maesti, benieuwd wie deze vreemdeling was. Hij straalde een vorm van mysterie uit. Een vorm van spanning en avontuur, datgeen waar de vijftienjarige jongen zo naar verlangde. Verder had hij die middag enkele woorden opgevangen van een gesprek tussen Afisio, de oude soldaat, en Centiri, die hem nog meer nieuwsgierig maakten. Epische verhalen over het zuiden. De koude reis op het fregat “De IJzige Leeuw”. De dikke muren van de bergstad Montem. Soms waren het slechts halve zinnen die hij opving, wat de mysterie rond deze verhalen alleen maar groter maakten.

Hij stond achteraan de rij achter Maesti, die naar de grond keek. Als enige had Maesti het zwaard nog bij zich. Om zijn middel hing het blinkende staal dat de treurende net zelf nog geslepen had. Neque kon niet wachten tot hij eindelijk een zwaard mocht pakken. Met het stok vechten had hij het maar zwaar. De temperaturen waren hoog en de concurrentie kende geen genade. Het brood en water dat hun werd aangeboden kwam dan ook als een geschenk uit de hemel.

“Hoe heet hij?”

Maesti leek het gefluister van Neque te negeren en bleef naar de grond staren.

“Hoe heet hij?!” fluisterde de vijftien jarige iets harder.

Hij legde zijn hand op Maesti zijn schouder. De treurende draaide zich om en keek de jongen met vragende ogen aan.

“Hij. Die in het bruine gewaad. Zijn naam?”

Neque wees met zijn vinger naar Centiri, die drie plekken voor het duo in de rij stond. Hij strekte z’n arm zodat iedereen kon zien dat hij naar de zuiderling wees. Afisio keek de jongen aan en realiseerde dat hij naar Centiri wees. Meteen daarna gingen zijn ogen weer naar het papierwerk dat onder zijn neus lach.

“Centiri.”

Maesti, die blijkbaar meer over gedragen in het openbaar wist dan Neque, sloeg de jongen zijn hand naar beneden en keek hem met een ernstig gezicht aan. Maesti wilde niet in de aandacht staan. Hij zorgde er dus voor dat hij dit zelf niet deed, maar ook dat anderen hem niet in de aandacht zouden brengen. Binnen de paleismuren, en de tuinen daaromheen, wilde je alles, behalve dat de aandacht op je gevestigd werd. Want als je eenmaal die aandacht had en je deed iets tegen de zin van de koning in kon je dat duur komen te staan. Maesti zijn gedachten gingen op naar Pistorium.

Een Nieuwe Orde - een Zwaard Uit De HemelWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu