Hoofdstuk één

292 5 1
                                    

Niemand om voor te leven. Zo zou je het beste Maesti zijn leven kunnen beschrijven. Treurende trok hij door zijn miezerige bestaan. Na het verliezen van zijn ouders, aan een onbekende ziekte, is ook zijn laatste lichtpunt in t leven uitgedoofd. Sporen van tranen leken voor altijd op zijn gezicht geschreven. Iedere dag was slechts een dag extra om de doden te gedenken. De mensen in de stad van Arenam noemden hem de treurende.  Zonder arbeid om te verrichten en een dak om onder te wonen was Maesti slechts als de ratten op de straat. Levend in het duister. Niemand kijkt naar hem om.

Arenam is een stad van rijkdom en glorie. De hoofdstad van het rijk van Mirodir liggend aan de rand van de grote woestijn. De zandvlakte die word gezien als het einde van de wereld. Niemand is ooit teruggekeerd vanuit de oneindige zanden die reiken tot waar het oog ziet. Ook de zeeën ten noorden van het rijk van Mirodir worden gezien als een afgrond naar het oneindige niets.

Maar aan de rand van de wereld is een stad. Gesticht door koning Arenam de wijze als verdedigingsvesting tegen het koninkrijk van Lauderium. De rood grijze vlaggen wapperen vanaf iedere toren. Marktgebouwen bekleed met bladgoud sieren de straten. Hoge stenen muren beschermen de handelsstad. Een stad vol met glorie, maar deze glorie is niet van toepassing bij Maesti. Als jong volwassene weet hij zichzelf niet zinvol te maken in de handelseconomie van de stad. Geld van de straat is zijn enige inkomen.

“Er is licht in de woestijn gezien!”

“Vuur steeg op naar de hemel!”

Het is niet de eerste keer dat Maesti wakker word van het kabaal van de menigte. Er is wel vaker onrust in de handelsstad Arenam. Oorlog, moord en slavenopstanden zijn meestal de kreten waarmee hij wakker word.

Mirodir is na de dood van koning Ditior VI niet hetzelfde meer. De gouden gloed die leek te hangen over het grote koninkrijk van Mirodir leek verdwenen te zijn. De 200 jaar durende vrede was voorbij. Een van de eerste gruweldaden van koning Pauper II, de neef van koning Ditor VI, was de oorlogsverklaring tegen het buurland Lauderium. Reden van de koning voor deze oorlog waren, net als zijn voorvaders van twee eeuwen geleden voor hem, pure machtslust. Bauderische troepen vechten met man en macht tegen Mirodir langs heel de oostelijke grens. Grote aantallen aan zinloze slachtoffers vallen dagelijks aan beide kanten van het westelijk front. Van de grote woestijn in het noorden tot de zuidelijke berg stad van Montem leek een waas van dood en verderf te hangen. Dagelijks vertrekken er groepen aan jonge soldaten richting de Lauderische grens. Als lopende schietschijven zullen zij sterven onder vijandelijke speerpunten. Hun zilveren harnas zal gekleurd rood gekleurd worden. Rood van het zinloos vergoten bloed. Het Lauderische stuk land langs de grens met Mirodir is veel waard, maar zeker niet de duizenden levens die zijn gevallen in de naar van koning Pauper II. Koning Pauper II was een slechte koning. Moge dat duidelijk zijn.

Maesti opent zijn ogen.

Na gewend te zijn geraakt aan het licht van de opkomende zon, probeert hij langzaam zijn magere lichaam omhoog te krijgen. De stenen bodem onder zijn handen is koud. Het was een koude nacht geweest.

Maesti kijkt recht de marktplaats op. Meteen valt hem één ding op. Het is anders. Geen kooplui uit het oosten of soldaten zijn aan het woord, maar de gewone burgerij.

“De aarde barste open in het noorden!” roept een gespierde man in een lang bruin gewaad, schreeuwend vanaf een kleine marktkraam.

“Het einde is nabij!” schreeuwt een oude vrouw midden vanuit de grote menigte.

Het is anders. Geen oorlog, geen moord, geen slavenopstand. Maesti schiet omhoog en schaart zich tussen de menigte.

Een Nieuwe Orde - een Zwaard Uit De HemelWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu