8. De zoektocht naar Zoë

79 4 2
                                    

‘Maar wat heeft dat met Zoë te maken?’ vraag ik. Ik snap niet wat deze informatie voor zin heeft. ‘Liggen nu de prioriteiten bij die man, die is toch al dood! Zoë is misschien nog in leven.’ Ik merk dat ik inmiddels gil. Ik snap dat wat betreft werk dit belangrijk is. Maar Zoë is voor mij veel belangrijker.

‘Noa!!’ Yiri schreeuwt. Hij kijkt me recht in mijn ogen aan. Dan gaat hij rustig verder. ‘Volgens mij wil iedereen in deze auto Zoë vinden. En daarvoor moeten we weten wie die man is en wie hem vermoord heeft. Dan is de kans groot dat Zoë daar ook is.’

Ik knik. Ik snap het best, maar ik kan alleen maar denken aan Zoë. Ze is nog zo jong, en met haar hersenen kan ze zo veel. Maar fysiek is ze niet opgewassen tegen een volwassene. Sommige wel, en als ze de kans heeft zal ze vele truckjes gebruiken. Maar tegen een getraind persoon kan ze niets. ‘Oké, wat kan ik doen?’ vraag ik dan. Ik moet iets doen. Dit niets doen is niets voor mij, elke seconde die voorbij gaat is een verspilde seconde. ‘We moeten haar vinden…’ mompel ik nog. Ik loop naar de bank en pak mijn laptop. Ik klap hem open en druk op de on-knop. Hij springt aan en ik vul mijn wachtwoord in. Dan wordt mijn hele beeld zwart. Ik schik…

‘Yiri?’ zeg ik langzaam. Hij kijkt op en loopt dan naar mij toe. Hij kijkt naar mijn scherm waar nu allemaal rijen data op verschijnen. Er komen steeds meer data bij en na een paar seconden wordt het beeld zwart. Ik druk een paar keer op de on-knop maar hij doet niets meer. Yiri rukt de computer uit mijn handen en haalt de batterij eruit. Wat naar mijn mening weinig zin meer heeft. Ik kijk verslagen naar mijn computer. Als Yiri de batterij er weer in doet en op de on-knop drukt gaat hij aan. Als hij is opgestart komt er een kamer in beeld. Het lijkt een filmpje. Links onder staat een tijd. Ik kijk op mijn horloge, de tijd klopt. Verder gebeurt er niets op het beeld. Alleen te tijd die voorbij tikt.

‘Meneer…?’ Ik kijk naar meneer Burgman die zich naar me omdraait.

‘Wat is er?’ Hij loopt hier heen en kijkt naar mijn scherm. Zijn gezicht betrekt en hij kijkt nog eens goed. ‘Julai? Wil je eens hier komen?’ Een van de jongens komt naar ons toe en kijk op het scherm. Hij kijk even en begint dan te tikken. Opeens komen er weer allemaal data.

‘Ik zal even kijken van welk IP-adres dit komt.’ Zegt hij een zonder al te veel aandacht. ‘Het lijkt erop dat het een onbekend IP-adres. Het gaat wel even duren voor ik het systeem binnen ben.’

‘Probeer dat dan zo snel mogelijk.’

Ik hoor een auto en kijk uit het raam. Een lijkwagen staat naast ons en ik zie mensen uitstappen. Ze lopen naar het lijk toe. Ik wend mijn blik af en kijk weer naar de andere mensen in de buurt.

‘Ik ga buiten nog eens kijken.’ Ik loop naar buiten en kijk om me heen. Dan voel ik een hand op mijn schouder. Ik draai me om en zie Yiri staan.

‘Ik ga met je mee.’ Hij geeft me een pistool en klopt op zijn zak als teken dat hij er ook een heeft. Dan rent hij het bos in. Na een kleine aarzeling ren ik achter hem aan.

We rennen door het bos. Ik kijk om me heen, maar zie niets. Het enige wat ik zie zijn bomen, struiken en takken.

‘Dit heeft toch geen zin?’ zeg ik.

‘We lopen door tot we het bos weer uit zijn. We moeten kijken of er ergens een huis is. Dat heeft meneer Burgman mij gevraagd’ Ik haal mijn schouders op en trek een sprint een heuvel op. Als ik er bovenop sta kijk ik om me heen. Ik hoor Yiri achter me. Hij is een beetje buiten adem. Dan zie ik iets, in de verte. Een heel klein licht stipje.

‘Yiri! Kijk!’

‘Wat is er?’ Ik wijs en hij kijkt. Het lichtje knippert een paar keer en gaat dan uit.

‘Zag je dat niet?’ vraag ik hem terwijl ik de berg af ren.

‘Noa, dit is onzin. Ik zag geen licht.’

‘maar dan kunnen we nog wel gaan kijken’ Hij rent achter me aan we rennen. Ik richt mijn blik op de plek waar ik net het licht zag. Maar het lichtje is verdwenen. In plaats van het lichtje komt nu langzaam een huis uit het donker. Ik zie de contouren al. Ik begin harder te rennen.

‘Noa, niet zo snel. Spaar je krachten. Dat huis loopt heus niet weg!’ Hoor ik achter me, maar ik negeer het. Ik ren door, tot ik aankom bij het huis.  Het is een laag huis en heel klein. Meer een blokhut. Ik loop eromheen en kijk naar de gesloten deur. Dan hoor ik stappen achter me. 

POV Zoë

Een gebonk in mijn hoofd maakt dat ik mijn ogen niet open doe. Ik wacht tot het bonken enigszins is gestopt en open mijn ogen. Ik kreun zacht als ik met mijn hand over mijn hoofd voel. Er zit een grote bult op en ik voel bloed. Als ik mijn ogen open zie ik alleen maar zwart. Het is donker. Als mijn ogen gewent zijn aan het donker kijk ik een beetje om me heen. Ik zie dat ik op de grond lig, met een klein dekentje over me heen. Het dak is vlak boven me, ik denk dat ik op een zolder ben. Dan kijk ik verder. Ik zie niet veel meubelen. Hier en daar ligt wat stof en in de hoek staat een grote kapstok. Als ik beter kijk zie ik dat er naast de kapstok een gedaante staat. Ik zie alleen een donkere, angstaanjagende schaduw. Ik knipper nog een keer en kijk beter. Het is een man, en hij heeft een hoed op zijn hoofd. Ik zie dat hij zijn ogen dicht heeft. Ik kijk nog even, maar dan schieten zijn ogen open. Snel sluit ik mijn ogen en let erop dat mijn ademhaling langzaam is. Het moet lijken alsof ik slaap. Dan hoor ik voetstappen dichterbij komen. Ik hoor gekraak en dan is het stil. Zelfs de wind die net nog ruiste, en de muizen die ik hoorde lopen zijn stil. Na een tijdje open ik mijn ogen. Ik kijk rond. En er is niemand te bekkenen.

Mission 267Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu