Idee 2: Rivka en Caleb

13 1 3
                                    

Rivka legde haar handen om het mes heen die in haar borstkas was gestoken. Bloed droop uit de wond en doordrenkte haar witte jurk.

Haar knieën trilde onder haar zware lichaam, haar adem stokte in de keel. Er viel geen stap meer te zetten en liet zich op de grond zakken. Rivka haar ogen trokken weg. Ze wist dat ze haar ogen niet gesloten had, maar het enige wat ze zag was duisternis. De kleur van de dood. Haar tijd was gekomen en ze liet het gebeuren ook. Het was kansloos, niemand zou haar op tijd vinden. Ze ging dood en daar viel niks meer aan te veranderen. Ze had gefaald. Ik had eerder moeten vertrekken, bedacht ze. Een traan van pijn rolde over haar wang. Slechts een traan, de rest mocht niet. Ze moest zich sterk houden. Als ze het niet voor haarzelf deed, dan was het voor haar dochter.

Het krijsende geluid van haar dochter bezorgde Rivka de angst en verdriet waar ze al die tijd voor vreesde. Een kwetsbaar, onschuldig mensje wat het leven op de aarde nog niet begreep en niet eens besefte aanwezig te zijn bij de dood van haar eigen moeder. Rivka hoorde het gehuil, maar ze was nergens toe in staat. Hoe graag ze het wilde om haar dochter in de armen te nemen en te troosten, het zat er niet in.

Zodra ze haar zicht terug had gekregen, keek ze naar de lucht, recht de donkerte in. Ze vond enkele twinkelende sterretjes, bundels licht die haar hoop gaven. Ook al was het maar weinig. En dan... plots stond er een jonge man naast haar. Rivka wist niet wie hij was of wat hij van haar wilde. Zolang haar dochtertje maar gered zou worden. Haar kleine meisje moest overleven. Was dat teveel gevraagd?

Caleb hurkte naast Rivka neer en omvatte met zijn hand het mes. 'Het spijt me.' Hun blikken kruiste elkaar. Rivka wist genoeg. Het speet hem helemaal niet. Koud, hij voelde ijskoud toen hij zijn hand op haar wang legde. Een akelig gevoel schoot door Rivka's lichaam. Het leek op de dood, anderzijds op vredig licht dat haar mee wilde nemen. 'Je dochter is in goede handen,' loog hij.

Was Caleb zwak dat hij het niet afmaakte? Hij vond van wel, maar hij wist niet wat hij anders moest doen. De vrouw ging toch al dood of hij nou het mes uit haar trok of niet. Caleb nam de baby in zijn armen. Hij vond die krijsende wezentjes met hun stinkende luiers drie keer niks. Deze was alleen anders en dat kwam omdat het kleine meisje niet harder begon te wenen toen ze hem zag. Ze lachte. Haar grote heldere ogen straalde blij en haar appelwangetjes waren rood, ondanks de buitentemperatuur koud was. Caleb was verbaasd. Dit mormeltje besefte niet wat er gebeurt was. Hij had acuut medelijden met haar en een licht schuldgevoel kroop omhoog. Ze was nog maar in het begin van haar leven en hij had haar moeder van haar afgenomen. Caleb besefte dat maar al te goed. Iemand moet haar beschermen voor de boze buitenwereld, zei een vriendelijke gedachte in zijn hoofd. Hij schudde de gedachte acuut weg. Het kon niet, hij moest haar naar Sagar brengen. Alleen dan kreeg hij wat hij wilde.

De kleine babyhandjes omvatte zijn massieve mannenhand. Hij zuchtte. 'Het spijt me, kleintje.' Caleb wikkelde haar steviger in de dekens en worp nog een laatste blik op het dode lichaam naast hem.

In een stug tempo beende Caleb door de bossen. Gehaast stapte hij over een klein stromend beekje en dook weer veilig onder de takken van de bomen. Zodra hij achter hem een takje hoorde kraken, stond hij abrupt stil. Behoedzaam draaide hij zich om, zijn hart bonkend tegen zijn ribbenkast. Het kleine meisje legde hij van spanning steviger tegen zich aan, ze begon te janken.

'Sssstt,' siste hij, terwijl hij haar heen en weer wiegde en met een snelle blik zijn omgeving afliep. Er was echter niks verdachts op te merken en hij zette een stap voorwaarts om zijn weg te vervolgen. Opnieuw een krakend geluid van een takje onder iemands schoen, gevolgd door geritsel van bladeren over de grond. Het kon een muis, vogel of een groot zoogdier zijn, bij die gedachte wilde Caleb blijven. Verder dan dit wilde hij niet over speculeren.

Een lange tijd observeerde hij zijn omgeving. De baby stil sussend in zijn armen, niet dat het werkte, want het mormel sloeg harder alarm dan voorheen. Hij zuchtte inwendig, klaar om een volgde poging te wagen de bossen door struinen.

'Caleb!'

Omdraaien was niet nodig om te weten wie zijn naam schreeuwde. En voor dit moment was hij nog het bangst van allemaal.

Caleb sloeg zijn ogen ten hemel en zijn schouders gespannen rondom zijn nek. Na een diepe ademhaling zette hij het op een rennen. Niks anders kwam bij hem naar boven.

Hij werd achtervolgd in zijn hielen en al snel trapte de punt van een schoen in zijn knieholte. Hij zakte erdoorheen en zocht struikelend naar evenwicht, die hij niet vond, toen een tweede trap naderde. De magnetische werking van de aarde zo krachtig, dat hij binnen een tel op de grond kletterde en over meerdere stenen schaafde. De baby rolde uit zijn armen en belandde buiten zijn bereik.

'Sorry, broertje.' Caleb's oudere broer stond over hem heen gebogen en keek emotieloos op hem neer, een grote steen in zijn handen dragend. Binnen een oogwenk volgde een klap tegen Caleb's hoofd. Het laatste wat hij nog meekreeg was het geluid van zijn barstende schedel, waarna duisternis volgde. 

Diverse verhalenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu