Hoofdstuk 9

26 3 4
                                    

Een man ligt ineengezakt tegen een muur. Ik vermoed al meteen het slechtste. We gaan allebei naar hem toe. Ik ga naast de man zitten.

Zijn gezicht komt me bekend voor. Het is een vrij magere man die, volgens mij, vrij arm moest geweest zijn. Ik vermoed dat hij daarom ook gestorven zou zijn.

'Volgens mij ken ik hem van ergens', zeg ik. Ik probeer na te denken en te achterhalen van waar ik de man eerder heb gezien.

De jongen kijkt me raar aan. 'Van waar denk je hem te herkennen?' vraagt hij. Ik schud mijn hoofd. 'Ik zou het niet weten.'

Ik kijk de man weer aan. Hij komt me niet al te bekend voor, dus ik zal hem maar kort gezien hebben. Misschien liep hij hier toevallig langs de straat en heb ik hem zo gezien.

Ik laat het maar bij die laatste gedachte en hecht er niet veel aandacht aan. Ik probeer de man wakker te maken. Wie weet ligt hij wel gewoon in een diepe slaap en kan hij niet meer wakker worden.

Er komt geen reactie van de man en de jongen begint in het rond te kijken. Hij staat op en loopt naar één van de deuren.

Hij klopt op één van de deuren en even later komt er een man naar buiten. Hij komt iets verder dan zijn deur en kijkt naar de man die roerloos op de grond ligt.

Opeens schiet het me te binnen, ik weet van waar ik de man ken! Van de kip die hij aan me verkocht!

Even later komt hij naar buiten en komt hij naar mij en de levenloze man toe. Ik laat de man de ruimte nemen om de andere te bekijken en richt me tot de jongen.

'Ik weet van waar ik hem ken', zeg ik tegen hem. Hij kijkt me aan. 'Van waar ken je hem?'

'Van de kip die hij aan me verkocht.' Hij blijft me raar aankijken en het dringt tot me door. Stomme ik! Waarom begin je ook over die kip!

Hij knikt alleen maar. 'Een verkoper dus.' Ik durf voor het eerst van dichtbij naar zijn gezicht te kijken. Hij lijkt nog veel knapper dan op een afstand.

Het dringt langzaam tot me door. Hij had de kip nog snel aan me verkocht voor hij zou sterven... Dus hij wist dat hij zou sterven.

Ik zucht. Er sterven de laatste tijd zo veel mensen.

Mijn aandacht gaat terug naar de man die de, waarschijnlijk gestorven, man goed bekijkt. 'Volgens mij is hij dood', stelt de man vast. Hij kijkt ons aan met een droevige blik. 'Sorry jongens.'

Ik kijk hem begripvol aan. Het is voor niemand leuk om een sterfgeval mee te maken.

Hij staat recht en komt naar ons toe. 'Gaan jullie maar naar huis', zegt hij. 'Ik zal de vredebewakers wel halen.'

We knikken allebei en zeggen gedag.

Als we buiten gehoorsafstand zijn van de man, richt ik me tot de jongen. 'Sorry dat je dit moest mee maken', zeg ik tegen hem.

Hij schudt zijn hoofd. 'Het is jouw schuld niet, jij kan er niets aan doen.' Ik knik, dankbaar voor zijn antwoord.

We komen bij mijn huis aan. 'Ik zal nu maar weer gaan', zegt hij als afscheid. Hij geeft me mijn brood terug.

Hij zwaait nog eens met zijn handen voor hij weg gaat. Ik kijk hem na en glimlach. Wie had nou gedacht dat de knapste jongen van school met me mee naar huis zou gaan?


De 63ste HongerspelenWhere stories live. Discover now