5. Kennis

6 1 0
                                    

De kleding die ik aanhad was veel te koud om naar buiten te gaan, en dus hield ik het maar op binnenblijven.
Een druilerige, ijskoude regen hing al even over het landgoed, net niet koud genoeg om in sneeuw te veranderen. Enkele minuten buiten waren echter al voldoende om je tot op het bot te verkillen. Mijn losse broek en dunne flanellen shirt zouden me eerder hinderen dan warmhouden.
De eerste twee nachten na de aankomst van de mens had ik me teruggetrokken in de bibliotheek van het landgoed. Vaak pakte ik een boek mee om te lezen op mijn kamer, maar nu krulde ik me gewoon op in een stoel om me daar te concentreren op wat ik wilde weten, met het licht van het haardvuur dat mijn gezicht verwarmde. 

Al snel was ik erachter gekomen dat de Sterrenfaerie weinig over mensen wisten. We wisten de basis, natuurlijk; ze leefden ongeveer zeventig jaar en hadden een hevige afkeer van magie en Faerie. Over hun dagelijkse gewoonten, wat ze aten, dronken en deden, was er bijna niets neergeschreven.
Ik vroeg me af of die onwetendheid wederzijds was. Wie weet wisten ze wel alles over ons, terwijl wij nog in het duister tastten. 
Wat ik las, maakte me duidelijk dat er oneindig veel verschillen tussen onze rassen bestonden. Dat kon ook niet anders, door het verschil in levensduur: die van de Sterrenfaerie was oneindig, zolang ze hun magie elk jaar op hun verjaardag vernieuwden. Het menselijke geheugen was ook slechter, hoewel ik me van mijn jongste jaren ook bijna niets kon herinneren. 

Vermoeid wreef ik in mijn ogen en sloeg het zoveelste boek dicht, dat dezelfde info bevatte als alle anderen. Het was nu zeven uur 's ochtends, wat inhield dat het huishouden zo meteen zou gaan slapen.
De zon was nog niet op, maar ik kon naast mijn hoofd de regendruppels tegen het raam zien spatten, naar beneden lopend alsof het een wedstrijd was. Ze werden veranderd in bewegende lichtjes door het haardvuur. De temperatuur was hierbinnen aangenaam, en ik speelde met het idee om de dag hier door te brengen. Er waren nog wel enkele boeken die me interessant leken om te lezen.
Een bediende die de kamer binnen kwam en met een eerbiedige, haast kruiperige hoofdbuiging naar mij het gordijn dichttrok, liet me echter van gedachten veranderen. Zonder hem een blik waardig te keuren stond ik op en liep naar de hal van de tweede verdieping. Van hieruit kon ik of rechtstreeks naar mijn slaapkamer gaan, of naar de eetzaal gaan en zoeken naar overgebleven eten dat ik het personeel kon ontfutselen. 

Twijfelend stond ik op de overloop van de trap, toen mijn vaders aanwezigheid op de eerste verdieping duidelijk werd. Ik hield mijn hoofd stil om beter te kunnen ruiken en bevestigde dat hij het inderdaad was. Even aarzelde ik nog, maar nam een besluit en liep met grote passen de trap af, op weg naar de eetzaal; ooit moest er immers gepraat worden over een huwelijk. Dat onderwerp kon ik niet blijven uitstellen, want dan zou hij het naar alle waarschijnlijkheid zonder mij regelen en dan kon ik de weinige inbreng die ik had wel vergeten.
"Anata. Goedemorgen", zei mijn vader. Hij was omringd door een bediende en twee van zijn adviseurs. Een nerveuze wacht stond op beleefde afstand van het groepje, niet wetend of hij zijn aandacht op het overduidelijk belangrijke gesprek of op elders in de zaal moest focussen.
Heer Izar was een indrukwekkende man, naar Faerie-maatstaven. Eén van de oudste nog levende Faerie, ruim anderhalf millennium oud, met de wijsheid van een tovenaar (of dat vond hij toch zelf) en bijpassend gezag. Zijn lengte (die ver boven de twee meter uitstak), vernietigende blik en scherpe, sluwe tong kon elke tegenstander op de knieën krijgen.

Behalve zijn dochter, natuurlijk.

"Goedemorgen. Stoor ik?" vroeg ik liefjes, een wenkbrauw optrekkend. Daarmee maakte ik zijn gezelschap duidelijk dat het me niet kon schelen dat ik stoorde en dat ze moesten vertrekken. Hun uiterst verfijnde gevoel voor de onderlinge politiek bij de Faerie ving mijn boodschap op en ze excuseerden zich, beleefde begroetingen uitend. Slijmballen. Ook de wacht zette nog een paar stappen achteruit, maar bleef ons als een havik in het oog houden. Hij behoorde tot de persoonlijke lijfwacht van mijn vader, zag ik aan zijn uniform.
"Helemaal niet. Ik was van plan je nog op te zoeken." Daarmee verraste mijn vader me. Onze communicatie was vrij beperkt.
"Is er iets belangrijks dat ik moet weten?" Ik had geen zin me nu al met huwelijksboeketten bezig te houden -alleszins niet nu het bijna tijd was voor het Festival- en had het donkerbruine vermoeden dat het gespreksonderwerp gelijkaardig zou zijn.
"Over de mens", zei hij geheel onverwacht, grimassend bij het woord 'mens'. Een duister randje verscheen aan zijn aura.
"Hij overleeft de nacht, normaalgezien", liet ik hem weten, verwachtend dat hij op de hoogte wilde gehouden worden.
"Kan goed zijn", wuifde hij mijn woorden echter weg. "Ik wilde je vragen of jij je om hem kon bekommeren." De verveelde toon die hij enkele dagen geleden ook had aangeslagen tijdens zijn oordeel over de mens kwam weer terug.
"Hoe bedoelt u?" Behoedzaam woog ik mijn woorden, niet helemaal zeker van wat mijn vader bedoelde.
"Er zijn bepaalde zaken waar ik me op moet concentreren -en een mens in mijn landhuis is niet iets waar ik me mee bezig wens te houden." Ik vroeg maar niet waar hij zich dan wel precies op concentreerde en knikte zwijgend. 

Als het maar betekende dat ik mijn plannen tot uitvoer kon brengen.



(hierin komt meer info over haar verleden, dagelijks leven en ouders)

Als Dag en NachtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu