De genezer had me zonder excuses te maken buitengesmeten.
Alle zelfbeheersing die ik kon aanwenden had ik gebruikt om niet woedend tegen hem uit te vallen en slechts met een verbeten knikje naar een brede, comfortabele bank op de gang te benen, even verderop. Mijn blik bleef echter strak op de deur van de kamer gericht. Daarbinnen waren twee Faerie druk aan het werk om de mens op te lappen, zodat hij alleszins deze nacht zou doorkomen. Volgens de genezer zou hij het halen, maar de bezorgde glans in zijn aura en de manier waarop zijn vleugels trilden van spanning waren me niet ontgaan.
Afwezig streek ik met mijn nagels langs de rand van mijn linkervleugel.
Een mens.
In ons landhuis.Zoiets was nog nooit eerder voorgekomen. Daar had ik niet eens geschiedenisboeken voor nodig, want mijn vader regeerde al eeuwen over Taenil en zijn haat voor mensen was met stevige wortels in de grond verankerd. Hij zou het nooit toestaan dat iemand van hun soort hier zomaar binnenwandelde.
Dat hij dat nu wel deed, wees op de reële mogelijkheid dat de mens echt uit een vrijstad kwam. Ik had daarop gegokt, en blijkbaar was het raak geweest.
Over die steden zelf wisten we bitter weinig. Vage teksten leerden ons dat één ervan in de bergen moest liggen, maar of dat nu in het bergachtige buurland Paileyne was of op een onontdekt stuk land werd niet duidelijk. Drie ervan kenden we bij naam, waaronder Bélun, die de grootste scheen te zijn. Het exacte aantal steden was tot op heden onbekend.
Mijn hart begon sneller te kloppen toen ik besefte dat ik misschien wel echt de ligging van Bélun zou kunnen ontdekken. En dan... zou ik roem krijgen, aanzien.
Dat was alles wat ik ooit had gewild; een leven als Hertogin zat er niet in voor mij. Die rol was weggelegd voor mijn broer, die meer dan honderd jaar ouder was en dus de nodige ervaring had om een hertogdom te leiden. Buiten trouwen en in het leger gaan kon ik in de gratie komen bij de koninklijke familie en door de Koning uitgekozen worden om op zijn paleis te komen werken, aan het hof.
Dat laatste kwam jammer genoeg zeer zelden voor en ik had altijd vertrouwd op de eerste mogelijkheid. Nu Zoran Lumaros echter de door mijn vader uitgekozen kandidaat bleek te zijn, stond het idee me niet meer aan. De Lumaros-stamboom had enkele onaangename trekjes -wat wilde zeggen: ze beschouwden vrouwen als minderwaardig. Bij hen stond me geen toekomst als Hertogin te wachten, of toch niet één met gezag.
En dus zou ik de mens bewerken tot hij me smeekte om de locatie van de vrijstad te mogen vertellen. Een glimlach krulde om mijn mond toen ik het voor me zag. De trots op mijn vaders gezicht zou een welkome afwisseling zijn in de koude desinteresse voor alles wat er gebeurde rondom hem dat niet met de veiligheid van Taenil te maken had.
Tevreden vouwden mijn vleugels zich om me heen en genoot van de warmte die dat bracht. Nu, uit het maanlicht van de paarse Casitania, glansden ze bijna doorzichtig. Mijn lichaam werd erdoor vervormd. Als ik wilde kon ik een rondje gaan vliegen; het zag er immers niet naar uit dat de genezer snel klaar zou zijn met het verzorgen van de mens. Ik hoefde niet eens naar buiten te gaan. Zolang Casitania scheen, waren Sterrenfaerie gezegend met het vermogen om hun vleugels uit te slaan en te vliegen waar ze maar wilden. Dat was makkelijker als het maanlicht ons hielp, natuurlijk, maar in de schaduwen van het landhuis lukte het ook.
Met een zucht sloot ik mijn ogen en concentreerde ik me op de drie personen die zich in de kamer bevonden. Ik kon ze vanaf mijn positie moeiteloos ruiken, de bekende geur van kruiden en bloed die altijd rond de genezer en zijn assistent hing, vermengd met een nieuw, prikkelend aroma dat van de mens af zweefde. Door mijn oogleden heen kon ik zelfs een glimp van hun aura's opvangen, die hun emoties toonden. Tijdens hun werk deed geen van beide Faerie moeite die weg te stoppen, zoals meestal wel de gewoonte was. Hun concentratie zinderde blauw als een hemel overdag, een prachtige kleur die ik enkel nog maar op sjofele schetsen en in prijzige stoffen had gezien.Voor de rest was dit deel van de verdieping opmerkelijk leeg.
Ik had zo het vage idee dat de mens hardnekkig gemeden werd door het personeel - en ik kon het hen niet kwalijk nemen. Mijn hand glipte naar mijn bovenbeen, waar ik rond mijn bovenbeen een stevige linnen band had gebonden. Daarin stak een scherf zilver, een cadeau van mijn broer toen we gingen jagen en hij me leerde hoe ik een dier moest villen. Ik twijfelde er niet aan of ik het ook tegen een mens zou durven gebruiken. Voor zover ik wist waren ze in staat tot onnoemelijke wreedheden en kenden ze weinig beschaving. Als hij ook maar één vinger naar me zou uitsteken, zou hij die kwijt zijn.
Meteen."Juffrouw." Ik schrok niet van de stem, want ik had Adhara's geur opgemerkt toen ze de trap op kwam. Mijn kamermeid bleef op eerbiedige afstand staan, wachtend tot ik zou reageren. Ik maakte me er al niet meer druk om hoe ze me steeds wist te vinden, hoe goed ik me ook verstopte.
"Waar kom jij vandaan?" vroeg ik bot. Ze zette een stap dichterbij en bood me een dikke wollen mantel aan, degene die ze beloofd had te halen.
"Er is me gevraagd u deze te geven", meldde ze. "Samen met een uitnodiging." Ik kantelde mijn hoofd naar haar toe en trok vragend mijn wenkbrauwen op. Een uitnodiging voor wat?
"Geef dan maar. Wie wilt er me zo graag zien?" Eigenlijk wist ik niet of ik wel zin had in gezelschap vannacht. Liever bleef ik alleen om te bedenken wat ik zou doen met de mens.
Adhara's woorden wisten echter zonder meer mijn aandacht te trekken."Uw broer, juffrouw. Hij vraagt of u mee wilt naar het zilverweb."
JE LEEST
Als Dag en Nacht
Fantasy"Door jou vraag ik me af hoe het daglicht eruitziet." Wanneer Anata Ilygwin, de ambitieuze dochter van Faerie-hertog Izar, hoort dat ze moet trouwen, ziet ze dit als een uitgelezen kans om haar macht te vergroten. De keuze met wie ze de rest van haa...