Hoofstuk IV: Tolosa

26 2 0
                                    

Toen Caitlynn het zonovergoten gazon opstapte, voelde ze zich heerlijk vrij, hoewel ze eigenlijk wanneer ze maar wilde in de tuinen mocht komen. Maar nu, met het vooruitzicht op wat ze van plan was te doen, gaf de aanblik van het pasgemaaide gras en de hoge heggen haar een heel ander gevoel.
Ze liep op het pad naar de hoge poort. Die was nooit op slot, maar er stonden wel twee bewakers voor. Caitlynn had weleens een gat in de muur gevonden waar ze op zich ook door zou kunnen wurmen, maar rondom het paleis was een grote sloot en ze vermeed het liever om in dat ijskoude water te zwemmen. De enige optie was dus door de poort, vanwaar een brede, stenen brug over de sloot tot naar de stad leidde.
Ze had de vorige nacht, na haar gesprek met Cornelia, kleren gejat uit de voorraad reservespullen; nu zag ze er net uit als een van de mannen die de grote voorraden levensmiddelen kwamen afleveren. De kleren waren veel te groot en ze had de mouwen van haar vest vier keer moeten oprollen voor ze haar handen kon gebruiken, maar dat verborg hopelijk enigszins haar vrouwelijke rondingen.
Met een beetje geluk zouden de bewakers voor de poort haar aanzien als een van de leveranciers en haar zonder morren naar buiten laten gaan. Of ze ook zonder een grote vrachtwagen vol voedsel, kleren uit de wasserij en wasgoed weer naar binnen kon komen zonder haar ware identiteit bekend te maken, was een ander verhaal.
De bewaker rechts van haar keek even om toen ze door de poort liep, maar de andere staarde verveeld voor zich uit. Blijkbaar hadden ze op hun post weinig tot niets te doen. Caitlynn had bijna medelijden met hen, als ze niet zo blij was geweest dat haar plan nog beter had uitgepakt dan ze ooit had durven hopen.
Ze haastte zich iets sneller dan nodig de brug over en was binnen enkele minuten aan de overkant. De aarde was drassig hier, en ze was blij dat bij het leveranciersuniform ook hoge kaplaarzen hoorden.
Haar zolen maakten zuigende geluiden terwijl ze door de modder ploeterde. Ze liep langs de bosrand naar de kleine stad die ze in de verte zag liggen, voornamelijk bestaand uit kleine bakstenen of soms zelfs houten of lemen huisjes. Tolosa.
Toen ze dichterbij kwam, zag ze dat er tussen de huisjes behoorlijk wat akkers lagen. Aiden had gezegd dat er mensen verhongerden onder haar vaders regime, maar dat kon toch niet met zoveel landbouwgronden?
Sommige van de huisjes waren zo klein dat ze uit niet meer dan één kamer konden bestaan en anderen stonden dan weer zo scheef dat het leek alsof ze op instorten stonden. Caitlynn kon maar moeilijk geloven dat er echt mensen in die hutjes woonden.
Ze had zich een grote, prachtige stad voorgesteld, vol grote, luxueuze huizen; het paleis was immers ook gigantisch, dus zou de rest van het rijk dat niet ook moeten zijn? Maar het verschil tussen deze stad en het paleis kon niet groter zijn geweest.
Hoe dichter ze bij het middelpunt van de vesting kwam, hoe kleiner en instabieler de huisjes werden. Ze besefte dat aan de buitenkant de rijken moesten wonen, maar ook daar had ze alleen maar piepkleine huizen gezien. Of was dat alleen maar omdat zijzelf zoveel rijkdom kende? Toch leek het haar onwaarschijnlijk dat ook maar iemand deze huizen groot kon noemen.
Voor de deur van één van de hutjes zat een magere, stokoude vrouw op een gammel houten krukje. Ze volgde Caitlynn met haar ogen en keek nogal achterdochtig naar haar uniform. Ook anderen - mannen, vrouwen, kinderen - zag ze wantrouwig naar haar kijken. Kennelijk waren ook leveranciers niet geliefd in deze stad. Was er eigenlijk ook maar íémand die iets te maken had met het paleis hier geliefd?
Ze wist niet of wat Aiden over haar vader verteld had waar was, maar deze stad scheen geen hoog petje van de koning op te hebben. Het kon natuurlijk dat hij, net als de andere inwoners, verbitterd was en daarom dingen verzon of erger maakte dan ze in werkelijkheid waren, maar voor die verbittering moest toch ook een reden zijn?
Ze liep langs een klein huis dat meer weghad van een schuur en geen deur had. Toen ze een vluchtige blik naar binnen wierp, zag ze dat in het midden van de enige kamer een vierkante tafel stond, waaraan een uitgemergeld jongetje van ongeveer zeven jaar en zijn al even magere moeder een karige maaltijd aten, bestaand uit een krop sla en elk één ei. Caitlynn voelde een steek van wroeging als ze dacht aan de uitgebreide maaltijden die zij in het paleis altijd voorgeschoteld kreeg.
Plotseling greep iemand haar bij haar arm en draaide haar ruw om. Ze stond oog in oog met een vrouw van middelbare leeftijd, die haar merkwaardig bekend voorkwam en zo te zien woedend was.
'Wat hebben ze met mijn zoon gedaan?' gilde ze en verscheidene mensen keken om.
'Dat... dat weet ik niet, mevrouw,' stamelde Caitlynn. Als zelfs de leveranciers hier zo behandeld werden, wat zou er dan met haar gebeuren als ze erachter kwamen wie ze werkelijk was?
'Je liegt! Je weet het, je weet het!' De vrouw wist van geen ophouden en schudde Caitlynn door elkaar. Opeens wist die waarom de vrouw er zo familiair uitzag: ze leek sprekend op Aiden.
'Ik weet het niet! Ik lever alleen maar!' smeekte Caitlynn. Met veel moeite wist ze zichzelf los te rukken.
Aidens moeder... Wist ze dan helemaal niet wat haar zoon boven het hoofd hing? Wist ze dan helemaal niet dat ze hem binnenkort voorgoed kwijt was?
Ze jammerde zacht en Caitlynn keek haar hulpeloos aan. Ze kon deze vrouw toch niet zomaar zonder enige informatie achterlaten, zonder dat ze wist wat er met haar zoon zou gebeuren?
'Waar woont u?' vroeg ze op een zo vriendelijk mogelijke toon. De vrouw maakte een vaag gebaar richting een huizengroep ergens achter haar.
'Ik wil even met u praten, als u dat goed vindt. Over de gang van zaken hier. En over uw zoon.'
Bij die laatste woorden keek de vrouw hoopvol op, en het deed Caitlynn pijn dat ze haar geen goed nieuws kon brengen.
'Dus je weet meer?' vroeg Aidens moeder.
'Ik... Laten we gewoon even praten.'
De vrouw ging Caitlynn voor naar een huis dat niet tot de rijkste, maar ook niet de armste klasse behoorde. Achter hun huis hadden ze een klein, armzalig moestuintje en een grote bak, die gevuld was met water. Caitlynn wilde net vragen of het niet wat onhygiënisch was om hun zelfgeknutselde bad zomaar buiten te zetten, toen de vrouw het al uitlegde.
'Het water komt uit de waterput op het stadsplein, want zelf hebben we uiteraard geen leidingen. Het is natuurlijk wel koud, dus moeten we het in een bak doen en het laten opwarmen door de zon.' Nadenkend voegde ze daaraan toe: 'Dat zorgt 's winters weleens voor problemen.'
Caitlynn kon haar oren niet geloven. Deze vrouw bracht het alsof het heel vanzelfsprekend was om zelf geen leidingen te hebben en leek zelfs blij met de bak lauw water die ze hadden. Waarom leefde men hier zo primitief?
'Ik ben Karima, trouwens,' zei de vrouw toen ze het huisje binnengingen. Daar wachtte Caitlynn een haast nog grotere schok.
Het huisje had slechts twee kamers. De eerste was een keuken, met in het midden een houten tafel en tegen de muur een oud, verroest fornuis dat al jaren niet meer gebruikt leek. Daarboven hing een klein kastje dat openstond en waarin enkele voedingswaren te zien waren; een zestal wortelen, twee tomaten, een maïskolf, een schaaltje met boter en een half opgegeten bruin brood.
'Is dit de enige opbrengst van uw moestuintje?' vroeg Caitlynn, wijzend naar de groenten.
Karima keek om. 'O, een deel,' zei ze luchtig. 'Een derde van de opbrengst gaat natuurlijk naar de koninklijke familie.'
'Wát?' riep Caitlynn. 'Moeten jullie een deel van jullie zelfgeoogste gewassen afgeven?'
'Jazeker. Van kleinere plantages, zoals mijn moestuintje, moet je maar een derde afgeven; grote akkers geven twee derde.'
Caitlynn was met stomheid geslagen. 'Waarom?' vroeg ze.
Karima keek haar verbaasd aan. 'Waarom?' herhaalde ze niet-begrijpend. 'Voor de reden waarom wij deze plantages maken, neem ik aan: om van te eten.'
Caitlynn kon het nauwelijks geloven. Ze had altijd gedacht dat Auburn gewoon een rijk land was, dat het paleis zijn voedsel zelf verzorgde, omdat ze daar nou eenmaal het geld voor hadden. Nu bleek dat het paleis zijn eten haalde van de gewassen van zijn inwoners, waardoor die nog maar nauwelijks genoeg overhadden om zichzelf te voeden.
Karima was al door een deuropening naar de tweede kamer gegaan, die een gedeelde woon- en slaapkamer bleek te zijn. Op de grond lagen vier versleten, oude matrassen en in de hoek stond een klein tafeltje met krukjes rond. Tegen de muur hing een plank met een trieste hoeveelheid boeken en een klein kaarsstompje erop.
'Leeft u hier alleen met uw zoon?' vroeg Caitlynn, die naar de vier matrassen op de grond keek.
'Ik leef hier met mijn twee zoons en dochter.'
'En uw man?'
'Dood,' zei Karima simpelweg.
Er viel een geladen stilte. 'Het spijt me dat te moeten horen,' zei Caitlynn zacht.
'Hij is vermoord door de bewakers van de koning, toen hij ze wilde tegenhouden mijn zoontje te vermoorden,' zei Karima en wendde haar blik af.
'Uw zoontje te vermoorden?' herhaalde Caitlynn niet-begrijpend.
Karima knikte en zag er plots in- en intriest uit. 'Ze kwamen hier een week geleden, met de boodschap dat ze onze spullen kwamen inslaan. We hadden zogezegd een misdaad gepleegd - nonsens, natuurlijk, gewoon weer zo'n verhaal dat ze verzinnen om de gezinnen nog meer uit te buiten en de bevolking op die manier in de kiem te smoren. We weigerden. En dus namen ze Delano mee.' Er blonken tranen in haar ogen.
'Een paar dagen later was er opschudding op het stadsplein. We gingen kijken en daar stond hij, klaar voor het schavot. Mijn man wilde hen tegenhouden. Uiteindelijk vermoordden ze hen allebei.'
Ze snikte nu vrijuit en haalde diep en trillerig adem.
'En toen, zo'n vier dagen geleden, was mijn oudste zoon opeens verdwenen, midden in de nacht. Ik hoorde van... Ik hoorde van de buren dat zij hem in de richting van het paleis hadden zien gaan!'
Ze sloeg haar handen voor haar ogen en haar lichaam trilde zo hevig dat ze bijna door haar knieën zakte. Ook Caitlynn moest moeite doen om haar tranen te bedwingen.
Het leek allemaal te passen; de reden waarom Aiden haar vader had willen vermoorden, het gerucht waarover Cornelia had verteld. Het klopte allemaal, en het was allemaal even gruwelijk. Ze had helemaal geen behoefte meer om Karima de waarheid te vertellen. Ze wilde alleen maar zo snel mogelijk weg. Er heerste teveel verdriet op deze plek, waar Karima's gezin was verscheurd.
Caitlynn keek naar de vier matrassen op de grond. Een week geleden hadden er hier zes gelegen. Het zouden er verdomme nog steeds zes moeten zijn.
Maar binnenkort zou er nog een weggehaald mogen worden.

Save the trampWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu