Hoofdstuk 7

6 0 0
                                    

Will

Ik kom bij in een soort grot. Wat ik me nog herinner is dat ik het water in werd getrokken en toen mijn hoofd botste. Ik lig op de grond, naast het water, en net zoals eerder cirkelt het water om me heen. Ik sta op, en meteen staan er mensen naast me. Nee, niet mensen. Ik weet niet wat het zijn, maar het lijken half mensen half vissen. Ze hebben kieuwen, maar kunnen gewoon ademen boven water, ze hebben een staart en twee benen, en vliezen tussen hun vingers. Het zijn er vijf, en ze hebben allemaal een speer vast. Ze staan om me heen, en ze leiden me een kant op. We lopen een tijdje, en ik denk dat het verstandig is om mijn mond maar te houden, dus dat doe ik. Uiteindelijk komen we uit voor een grote poort. Hij is gemaakt van iets wat op koraal lijkt. Er staan twee wachters voor de deur. Zodra ze ons zien aankomen, beginnen ze te praten in een onbekende taal. De wezens die mij hiernaartoe hebben geleid, praten terug. Het klinkt alsof ze boos zijn. Dan stappen de wachters eindelijk aan de kant en laten ze ons binnen. Of nee, niet ons. Mij. Zodra ik binnen ben gooien ze de poort achter me dicht.

Ik bekijk de kamer waar ik in ben beland. Op sommige plekken in de kamer zweven bollen van water rond met daarin lichtgevende vissen om de kamer te verlichten. Onderweg liepen we door donkere gangen, die waren amper verlicht. Hier zweven er maar een paar rond. Het is wel een grote kamer, en hij wordt helemaal verlicht. Dat komt doordat overal in de kamer, op de muren, het plafond, de grond, kristallen zitten die het licht weerkaatsen. Het is verschrikkelijk mooi. Recht voor me is een pad dat leidt naar een iets verhoogd plateau, en daarop staat een troon van koraal. Er zit iets of iemand op, die zegt: 'Kom verder, jong mens.' 

Ik loop voorzichtig en langzaam naar voren, over het pad van glas, waaronder allemaal verschillende soorten vissen zwemmen. Hoe verder ik kom, hoe sneller ik ga lopen. Ik loop stevig door, en dan kom ik aan bij het plateau. 'Wacht daar', hoor ik het wezen zeggen, en ik stop met lopen. Opeens verschijnt er een stoel achter me, een stoel van ijs. 'Ga zitten.' Ik ga zitten, zoals het wezen zei. Ik verbaas me er wel over dat ik hem wel kon verstaan maar de wezens die me hiernaartoe brachten en die voor de poort stonden niet. Ik zit helemaal op het puntje van de stoel, klaar om op te staan en in actie te komen als het nodig is. 'Wie en wat ben jij?', vraag ik. 'Ik ben Tsunis, koning van de Aquis, een watervolk. Wat is jouw naam?' 'Ik ben Will. Waarom hebben jullie me ontvoerd?' 'We hebben iemand nodig die een monster kan bevechten. Het monster heeft al een paar van onze kinderen aangevallen, en heeft ook meerdere keren eten gejat. Wij hebben geen ervaring met vechten. We hebben wel wapens die je kan gebruiken. Kan je ons alsjeblieft helpen?' 'Ja. Dat kan ik.' 'Doe je dat ook?' 'Ja.' 'Heel erg bedankt. Volg mij maar.' 

Ik sta op en de stoel van ijs verdwijnt. Tsunis loopt naar de poort en praat in diezelfde onbekende taal tegen de wachters. Ik loop achter hem aan, door nog meer gangen. Het is hier een echt doolhof. We passeren een paar deuren, en een paar trappen. We blijven de gang volgen tot het einde. Daar haalt Tsunis een deur van het slot en opent hem. We lopen naar binnen en Tsunis sluit de deur achter ons. In deze kamer hangen ook kristallen aan het plafond, om de kamer goed te verlichten met maar een paar waterbollen met lichtgevende vissen. Ik kijk vol ontzag om me heen. Het is een wapenkamer. Aan de muur recht tegenover ons hangen speren en knotsen. Aan de rechtermuur hangen zwaarden, schilden, dolken, en verschillende soorten messen, aan de linkermuur hangen bogen, kruisbogen en katapulten inclusief munitie. Alleen aan de kant waar de deur zit waar we net doorheen zijn gegaan hangen geen wapens. 

Aan de overkant zit nog een deur. Tsunis loopt erheen en opent die deur ook. De kamer is op dezelfde manier verlicht, maar hij is veel groter. Hier staan allemaal harnassen en gevechtskleding. Er zijn paden gemaakt zodat je ertussendoor kan lopen, en ik bekijk ze allemaal goed. Glimmend, schoon, verblindend in het licht. En ze zijn mooi. Net als de wapens. 'Ik weet wel een harnas dat jou past', zegt Tsunis. Hij gaat me voor naar de achterkant van de ruimte, en wijst een harnas aan. 'Pak die en pas hem in het kleedhokje hiernaast.' Hij wijst naar een deur links van me. Ik pak het harnas, het is lichter dan ik had verwacht, en neem hem mee naar het kleedhokje. Ik trek het aan, en het past perfect. Het is helemaal niet zwaar. Dat verbaast me, en ik loop naar buiten om te vragen waarom dat zo is. 'Waarom denk je?' Pas nu schiet het me te binnen dat ze helemaal niet zwaar moeten zijn omdat je er onder water in moet kunnen vechten. 'Omdat je anders als een baksteen naar de bodem zinkt.' 'Goed zo. Deze past je inderdaad goed. Nu kan je een wapen uitkiezen.' 

Terwijl ik na sta te denken welk wapen het handigste is, vraag ik: 'Waarom hebben jullie eigenlijk zo veel wapens als jullie geen ervaring met vechten hebben?' 'Vroeger hadden we veel ervaring met vechten. Toen was er heel lang niets aan de hand, maar we hebben de wapens enzo bewaard. We hebben nu geen ervaring met vechten, omdat er al zo lang niets meer is gebeurd.' 'Ik snap het.' Ik kies een speer als wapen. Die voelt toch het meest vertrouwd. 'Bedankt dat je ons wil helpen, Will. Ik hoop je ooit nog terug te zien.' 'Dat hoop ik ook, Tsunis. Dat denk ik. Dat weet ik zelfs bijna zeker. Tot later!' Twee Aqui leiden me naar een ruimte waar ik het water in kan. 'Hier ergens zwemt dat monster rond. Sorry dat we eerst niet jouw taal praatten, maar dat mag nooit. Dat is de regel. Tot Tsunis in jouw taal tegen je heeft gepraat, mogen we niet in jouw taal tegen je praten. Veel succes, en moge de rivier met je zijn.' Rare groet, maar dat zullen ze wel altijd doen. 

Ik loop het water in, en voel hoe ik een staart krijg en kieuwen. Ik kijk naar mijn staart en zie dat er een stuk harnas omheen zit. Ik kan hem nog wel bewegen zonder dat het me hindert. Ik zwem een stukje vooruit, en zodra ik de hoek om ga naar links, zwem ik oog in oog met het monster. Hij ziet eruit als een kruising tussen een vis en een elf. Hij heeft het hoofd van een vis, maar hij heeft benen en armen en het lichaam van een elf. Hij heeft ook vinnen op zijn benen, die beginnen aan de buitenkant van zijn knieën. Zijn lichaam is helemaal blauw, en je kan zijn ribben goed zien. Verder heeft hij nog rare uitsteeksels op zijn rug. Ze zijn niet zoals die uitsteeksels op het eerste monster dat we tegenkwamen. Deze lijken soepel, niet hard. Hij heeft nog een paar van die uitsteeksels aan de achterkant van zijn hoofd, en hij heeft geen haar. Hij heeft nog een uitsteeksel op zijn voorhoofd. Deze lijkt minder soepel, maar niet scherp. Aan het uiteinde zit een lichtgevend bolletje. Het monster ziet er raar, maar gevaarlijk uit. Hij heeft een speer, net als ik, dus ik heb niet het voordeel dat alleen ik van een afstand kan aanvallen. 

Het monster zwemt snel op me af, sneller dan ik had verwacht. Ik ga snel aan de kant, en hij botst bijna tegen de rotswand aan. Hij is heel erg wendbaar. Dat kan nog een probleem worden. Ik maak van het moment gebruik om hem te steken. Ik mis mijn doel net, maar raak hem wel in zijn arm. Zijn rechterarm. Jammer dat hij zijn speer vasthoudt in zijn linkerhand. Ik zwem snel weer een stuk achteruit, en hij prikt met zijn speer naar me. Ik buig me in een rare hoek, maar hij raakt me niet. Ik zwem naar links, en hij komt achter me aan. Ik blijf rondjes zwemmen, maar hij haalt me langzaam in. Plotseling zwem ik naar beneden, en het monster schiet nog een stukje door. 

Hij knalt met zijn hoofd tegen de wand van de grond aan, en voor ik naar hem toe kan zwemmen, schiet er een pijl door zijn hoofd heen. Het is een vlammende pijl. Hoe kan dat? Oh ja. Juniper creëert een soort luchtbubbel om de kop heen, en Phoenix zet hem in de fik. Het vuur verspreidt zich over het hele lichaam van het monster, en al snel staat hij helemaal in de fik. Ik laat het water rond en onder het monster weggaan, en het monster valt op de vloer van de grot. Hij ligt opgekruld op de grond, en daardoor verspreidt het vuur zich nog sneller. Ik trek het water van de huid van het monster weg, waardoor hij droog wordt. Nu is het vuur over zijn hele lichaam verspreid. Het monster gloeit oranjerood op, en verdwijnt dan in een wolk die dezelfde kleur heeft. Een rugzak blijft op de grond achter. 

Phoenix komt naar me toe gezwommen. Of toch niet. Ze zwemt langs me heen alsof ik er niet ben, naar de bodem van de grot. Daar stapt ze de plek in waar ik het water heb weggehaald, en ze haalt opgelucht adem. Ze pakt de rugzak, samen met nog een glimmend dingetje. Ze ademt diep in, en springt dan het water in. Ze zwemt weer langs me, richting de plek waar een heleboel anderen staan. Ik zwem achter haar aan en heb haar al snel ingehaald, want ik ben een snelle zwemmer. Ik pak haar arm, en ze grijpt die van mij. Samen zwemmen we omhoog, en Phoenix hapt naar adem zodra we boven komen. Voor mij is dat niet nodig. Mijn kieuwen verdwijnen, en ik voel gewoon dat het water weer terugstroomt naar de plek waarvan ik het had weggehaald. Ik sta op, maar zak meteen weer op de grond in elkaar. En opnieuw wordt alles zwart.

De TrainingWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu