Hoofdstuk 10: Het Masker van Verraad

2 0 0
                                    

De dageraad brak langzaam aan boven Thalassia, en de eerste zonnestralen wierpen een gouden gloed over de ruïnes van de tempel. De lucht was helder, de storm die het eiland zo lang in zijn greep had gehouden, leek eindelijk te zijn verdwenen. Maar de rust die nu over het eiland hing, voelde bedrieglijk, als de stilte voor een nieuwe storm.

Helena, Andros, en Kallista zaten nog steeds in de grote ondergrondse kamer, waar ze de nacht hadden doorgebracht. De gebeurtenissen van de vorige nacht hadden hen uitgeput, zowel fysiek als mentaal, en het besef van wat ze hadden bereikt – en wat ze bijna hadden verloren – lag zwaar op hen.

Andros stond op en strekte zijn stijve spieren. Zijn ogen gleden over de nu kalme inscripties op de muren, die hun felle gloed van de vorige nacht hadden verloren. "We hebben iets groots gedaan," zei hij langzaam, "maar ik kan het gevoel niet van me afzetten dat we nog niet klaar zijn."

Helena knikte, haar ogen rustend op het altaar. "De kracht mag dan verzegeld zijn, maar Aristos is nog steeds daarbuiten. En als we hem niet stoppen, zal hij blijven proberen de macht in handen te krijgen."

Kallista zuchtte, haar blik vol zorgen. "En wat als hij hulp heeft? Iemand die net zo wanhopig is om de kracht te vinden als hij? We kunnen niet langer vertrouwen op de toevallige bescherming van de goden. We moeten zelf actie ondernemen."

"Maar wie zou zo ver gaan?" vroeg Andros, zijn wenkbrauwen gefronst. "Niemand zou zo dom zijn om samen te werken met iemand als Aristos, toch?"

Helena bleef stil, maar een gevoel van onbehagen begon in haar op te komen. Iets klopte niet – iets wat ze niet kon plaatsen, maar dat aan haar knaagde als een duister voorgevoel. Ze stond op en liep naar de doorgang die hen terug zou brengen naar de oppervlakte. "Laten we teruggaan naar de rest van de tempel," zei ze. "Misschien vinden we daar antwoorden."

Ze klommen langzaam terug naar boven, hun fakkels werpend op de ruwe stenen muren om hen heen. De fresco's van de goden leken hen nu met een ander soort blik te volgen, alsof de afbeeldingen hen aanmoedigden, maar ook waarschuwden. Helena voelde zich steeds onrustiger, alsof de oude verhalen van verraad en macht die ze als kind had gehoord, weer tot leven kwamen.

Toen ze eindelijk weer in de hoofdzaal van de tempel kwamen, werden ze begroet door een onverwacht gezicht: Alkaios. Hij stond bij de ingang, zijn armen over elkaar geslagen en een zelfvoldane grijns op zijn gezicht. Zijn aanwezigheid voelde plotseling als een koude rilling over Helena's rug.

"Andros, Helena, Kallista," begroette hij hen met een onnatuurlijk warme stem. "Ik ben zo blij dat jullie veilig zijn."

Andros keek verbaasd naar hem. "Alkaios? Wat doe jij hier?"

Alkaios haalde zijn schouders op, alsof het de normaalste zaak van de wereld was. "Ik maakte me zorgen om jullie. Toen ik zag dat jullie niet terugkwamen, besloot ik jullie te zoeken."

Helena's ogen vernauwden zich. Er was iets vreemds aan de manier waarop hij sprak, iets dat niet klopte. Ze had altijd al een ongemakkelijk gevoel gehad over Alkaios, een gevoel dat ze nooit helemaal had kunnen plaatsen, maar dat nu ondraaglijk sterk werd.

"Hoe wist je waar we waren?" vroeg Kallista, haar stem scherp en wantrouwend. "Deze tempel is moeilijk te vinden, vooral als je niet precies weet waar je moet zoeken."

Alkaios lachte, een geluid dat in de lege ruimte weerklonk. "Ik ken dit eiland goed genoeg, Kallista. Misschien wel beter dan jullie. En bovendien, ik kon het niet riskeren om jullie in gevaar te laten, toch?"

Helena voelde hoe het onbehagen in haar borst groeide. Ze keek naar Andros, die haar een bezorgde blik toewierp. "Wat probeer je te zeggen, Alkaios?" vroeg ze, terwijl ze langzaam haar houding veranderde, klaar om te reageren op wat er ook zou komen.

De Schaduwen van Olympus COMPLEET / FINISHEDWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu