Hoofdstuk 20

21 2 0
                                    

Na een slechte nachtrust kreeg ik een ontbijt. 'Zo te zien kan je het wel gebruiken kindje.' Ik dankte de mensen voor hun gastvrijheid en trok verder. Dit keer liep ik niet over het vertrouwde jaagpad maar over kleine kronkelende weggetjes. Ik wist niet zeker waar ze precies naar toe leidden, maar een reiziger had mij verteld dat deze wegen richting Utrecht gingen. Ik liep, maar mijn benen werden al gauw moe. Daar had ik eerder nog geen last van gehad. Ook kreeg ik het verschrikkelijk warm. Ik was dus ook erg erg blij dat ik een bos zag. Ik besloot als ik daar was even uit te rusten. Eenmaal daar aangekomen nam ik plaats tegen een boom. Het was erg fijn om even mijn benen te ontlasten en af te koelen in de schaduw. Maar dit moment van rust duurde niet lang, in de struiken tegenover mij kwam een mannelijke gestalte. De man had een pistool op mij gericht. Ik bleef stokstijf zitten. De man naderde, mij nog steeds onder schot houdend. Even verderop ritselde er iets in de bosjes. De man was even afgeleid en ik wou opstaan, maar hij had het door en siste: 'blijf!' Een konijn schoot uit de bosjes en was een seconde erna weer verdwenen. De man riep: 'Geef me je geld en waardevolle bezittingen.' 'Die heb ik niet' zei ik iets brutaler dan ik bedoelde. De man keek naar naar mijn tas. 'leegmaken, stom wicht.' Woede borrelde in mij op, maar ik haalde mijn jurk uit de tas en ik gooide de jurk voor de voeten van de man en stond op. Ik haalde de dolk uit de tas en liet hem aan de struikrover zien. De man keek haast likkebaardend naar het wapen. Ik haalde het voorzichtig uit de schede. Het lemmet glom. 'Geef maar op.' Ik stond op het punt hem het te overhandigen, hij stak zijn hand uit om het aan te pakken. Ik maakte een pijlsnelle beweging en liet de dolk in zijn schouder landen. Met al mijn kracht doorboorde ik zijn schouder. De man gaf een ijselijke kreet. Ik trok het wapen terug. De man zakte door zijn knieën en greep kermend naar zijn schouder. Ik pakte zijn pistool en siste tegen hem: 'Noem mij nog een keer een dom wicht en ik maak je af.' Ik legde de man op zijn rug en doorzocht zijn zakken. Ik voelde mij onmenselijk, maar ik voelde me ook sterk en zelfstandig. Hij had een veldfles in zijn zak die ik gretig leegdronk en daarna in mijn eigen tas deed. Ik raapte mijn jurk op en stopte ook deze terug in de tas. Ik had alleen nog een bebloede dolk in mijn hand. Ik veegde het wapen af aan een struik en deed het samen met het pistool terug in mijn tas, die ineens wat zwaarder was geworden. Ik verliet de kermende zondaar. Hij had het zevende en het tiende gebod van de de tien geboden overtreden. Gij zult niet stelen en gij zult niet onrechtvaardig begeren, wat uw naaste toebehoort.

De reis naar OudewaterWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu