Where are you?

73 13 0
                                    

Langzaam opende ik mijn ogen.

Ik voelde me misselijk.

Ik keek om me heen.

Ik zat nog steeds op dezelfde plek als gisteren.

Ik had het gevoel dat ik moest overgeven.

De was al donker, en koud.

Er liep niemand meer.

Ik probeerde op te staan.

Ineens kwam er een golf van misselijkheid.

Ik moest overgeven.

Ik ging snel weer zitten met mijn hoofd in mijn handen.

Wat was er gebeurd?

Ik was gevallen tegen een stenen muur.

Ik voelde met mijn hand aan de plek op mijn hoofd.

Een steek van pijn schoot door mijn hoofd.

"Au!" riep ik.

Ik wilde naar Wolf.

Nu.

Ik keek of ik de maan zag.

Gelukkig, ik zag de maan.

"Wolf." zei ik, en weg was ik.

Ik stond voor het bos.

Gelukkig regende het niet heel hard.

Moeizaam stond ik op.

Met kleine stapjes liep ik het bos in.

Toen bedacht ik me weer:

Was Wolf er wel?

Was hij niet neergeschoten?

Vast niet, Wolf was slim.

Ik liep verder.

Het lopen ging langzaam.

Meestal rende ik, en was er in vijf minuutjes.

Nu moest ik lang lopen.

Na een tijdje moest ik echt even zitten.

Ik ging zitten op de natte mossige grond.

Na een paar minuten liep ik weer verder.

Daar was ik.

Vanuit de verte zag ik Wolf.

Ik rende hinkelend op hem af.

Maar net voordat ik hem kon knuffelen, zag ik dat Wolf het niet was.

Het was een van steen gemaakte, zodat hij van ver af echt leek, maar van dichtbij niet.

Maar waar was hij dan?

Ik keek om me heen.

Ineens kreeg ik rillingen.

Het bos zag er doodeng uit.

Met Wolf voelde ik me altijd veilig, maar alleen was dat wel anders.

Ik durfde niet te roepen.

Ik moest uitzoeken waar hij was.

Ik ging op een steen zitten en dacht.

Ik probeerde alles zo duidelijk mogelijk in mijn hoofd te hebben.

Senna je kunt dit, dit is jouw wereld.

Ik moet voor de eerste zonnestralen hem hebben gevonden.

Goed, is er ergens een spoor te zien?

Ik keek goed om me heen.

Nergens.

Dat begint al lekker.

Maar niet opgeven!

Dacht ik.

Ik had een idee.

Misschien kon ik meer zien als ik in een boom klom.

Ik zag een goede boom, die ik overigens pas na drie minuten vond.

Ik pakte de eerste tak beet, en trok me op.

Helaas waren de takken nat van de regen, dus heel glad.

Daarna ging het goed, ik klom steeds hoger.

Uiteindelijk was ik er bijna.

Ik duwde met mijn hand de bladeren boven me opzij, en trok me op.

Daar stond ik dan, op de top van de boom.

Het was een mooi uitzicht, al zag ik niet veel.

Toen zag ik verderop voetstappen op de modderige grond.

Ik schrok en viel bijna van de tak.

Gelukkig kon ik mijn evenwicht houden.

Toen stond ik weer.

Ik moest er snel naartoe gaan.

Want in de verte zag ik flitsen.

Onweer.

Ik klom behendig naar beneden.

Daar stond ik.

Ik liep er half hinkelend, half rennend naartoe.

De voetstappen waren groot.

Waarschijnlijk van een man.

Ik keek of ik nog meer aanwijzingen zag.

Nee niks.

Wat moest ik doen?

Het spoor volgen en niet weten of ik daarna verdween, of hier blijven en weer terug gaan?

WolfWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu