Er stond een grote geopende poort met er op staan: Neverland.
Het woord was gemaakt van duizenden kleine glinsterende bloemetjes.
Er omheen zag ik blauw-rode blaadjes die alle kanten op bewogen, het leek op een soort grote meterslange muur.
Ineens was het gestopt met regenen.
Ik bleef staan.
Dit stuk van de wereld had Wolf me nooit laten zien.
Moest ik hier wel heen gaan?
Zonder verder te denken stapte ik door.
Ik kon waarschijnlijk toch niet meer terug, daarbij moest ik ook Wolf zien te redden.
Ik keek om me heen.
Het leek echt op een ontzettend mooi paradijs.
Overal was het begroeid met bewegende grote bloemen, en bomen waarvan de stam boven zat en de blaadjes onderop.
Het zag er heel mooi uit, maar toch had het een beetje een vreemde sfeer.
Ik keek boven me.
Duizenden vogels zag ik vliegen.
Er viel me iets op.
Het waren helemaal geen vogels.
Ik kon niet goed zien wat het wel waren.
Vreemd.
Ik merkte dat ik honger begon te krijgen.
Ik begon naar eten te zoeken.
Het rare was dat ik nergens eten kon vinden.
Na een tijdje werd ik ongeduldig.
Waar was het eten?
Ik probeerde me op iets anders te focussen, maar het lukte niet.
Toch liep ik door.
Ik volgde de voetstappen nog een tijdje maar toen begon ik echt duizelig te worden.
Wat was Neverland voor een plek?
Er was geen eten of drinken.
Het leek of er geen eind meer aan kwam.
Het was van mezelf ook niet zo slim om de hele weg te hebben gerend, nu was ik doodmoe en hongerig.
Automatisch begon ik te janken.
Ik klonk goed, zoals echte wolven het deden.
Toen zag ik in mijn ooghoek iets.
Water.
Dat moest ik nu echt hebben.
Maar was dit wel betrouwbaar?
Daarnet zag ik het helemaal niet.
Het is het proberen waard.
Dacht ik.
Ik week van de voetstappen af, en liep naar het water.
Het lag tussen een paar struiken in.
Toen voelde ik een schok van pijn door mijn lijf heen gaan.
Ik schreeuwde het uit van de pijn.
Er kwam een piepend geluid uit mijn bek.
Ik keek naar beneden.
Ik zat aan een klem vast.
Mijn poot was rood geworden.
Het bleef pijn doen.
Ik bleef een piepend geluid maken.
Dit was een val.
Maar van wie?
Het begon zo veel pijn te doen, dat ik op de grond viel.
Wie zou dit in vredesnaam willen doen?
En wie kende deze wereld nog meer?
De enige die ik kon verzinnen was Wolf.
Maar Wolf kon dit gewoon niet hebben gedaan.
Ik probeerde me los te wrikken.
Het lukte niet, en het begon steeds pijnlijker te worden.
Toen zag ik iemand komen aanlopen.
"Help me!" schreeuwde ik.
Maar er kwam een raar geluid uit mijn bek.
Niemand zou me kunnen begrijpen.
Maar toen zag ik dat de man op me af kwam lopen.
Hij had een zwarte muts voor zijn gezicht zodat ik niet kon zien wie het was.
Eindelijk. dacht ik. gered.
Maar toen zag ik dat hij een mes uit zijn zag haalde.
Dit was geen goed teken.
Met alle kracht die ik had probeerde ik me los te krijgen, maar het lukte niet.
Ik gromde naar de man, en ontblootte mijn tanden.
Toen stond hij voor mijn neus.
Gek genoeg kon ik hem wel verstaan.
"Zo Senna, dus jij bent in een wolf veranderd? dan mag jij gezellig met mij meekomen." zei hij, vervolgens klonk er een gemene lach.
Trillend bleef ik liggen.
Wat ging hij doen?
Ik zag hem uit zijn zak een pistooltje halen.
Ik piepte nog veel harder, en bewoog hard heen en weer.
Hij schoot, en raakte.
Toen zag ik dat het een verdovingspijltje was.
Alles begon te draaien.
Het laatste wat ik zag was de man de me meenam.
JE LEEST
Wolf
FantasyLET OP: dit is mijn tweede boek ooit geschreven en dus slecht! Senna heeft haar eigen wereld. Daar woont Wolf. Maar als Wolf op een dag verdwenen is gaat ze op onderzoek uit. Maar ze moet in die wereld blijven. Wat zal er gebeuren?