7.

173 9 0
                                    

Kane

Zaterdagavond, een uur of éen. Ik trek de kleren die mijn moeder heeft klaargelegd aan. Alles is zwart. Straks gaat het gebeuren. Óf hij of zij gaat dood, óf ik. Een rilling trekt over mijn rug. Ik wist jarenlang dat het zou komen, en nu is het zover. Een gevoel van trots in mijn hart, maar door mijn hoofd razen allerlei gedachten: Ga ik dood? Hoe denkt mijn moeder hierover? Is het een hij of een zij? De laatste vraag spookt al de hele nacht door mijn hoofd. Ik hou er niet van als ik niet weet wat me te wachten staat, maar ik zal er mee moeten dealen. Dit gaat nog wel eens vaker gebeuren. Als het goed is. En als het slecht is, wordt het Jiro's carrière. Ik wil het zelf doen, dus ik moet dit overleven. Ik draai me om als ik geklop op de deur hoor. Mijn vader komt binnen en heeft een zwart glimmend pistool in zijn handen. Hij loopt mijn kamer binnen en stopt voor me.

'Jongen, deze is voor jou.' Hij overhandigt me het pistool. Het is zwaar, maar het glimmende ijzer lijkt meteen aan mijn hand verbonden te zijn. Ik ben hier goed in. Ik bedank mijn vader en loop met hem naar beneden. Mijn moeder is nergens te bekennen. Jiro ook niet. Het is alleen mijn vader en ik. Hij legt een hand op mijn schouder.

'Ik geloof in je, Kane. Jij kunt dit. Onthoud: Jij bent sterk genoeg om alles en iedereen aan te kunnen, of het nu een jongen of een meid is.' Ik knik. Ik stop het pistool aan de houder die aan mijn broek bevestigd is en loop naar de deur. Ik draai me nog één keer om en kijk naar mijn vader, die me met zijn ogen een zetje geeft en ik vervolgens in het diepe val.

Als ik bij de afgesproken locatie ben, verstop ik me achter een betonnen muur. Het lijkt op een oude loods, het is er donker en het stinkt. Mijn hart klopt in mijn keel en de zenuwen gieren door mijn lichaam. Ik heb dit geleerd, ik moet focussen. Ik spits mijn oren als ik voetstappen hoor. Het zijn geen harde voetstappen, maar zacht en gedempt. Ik kijk om me heen, ik zie niets zover ik iets kan zien in deze schemer. Ik laad mijn pistool en loop om me heen kijkend naar het midden van de loods.

'Kom dan!' schreeuw ik. Ik hoor weer de zachte gedempte voetstappen, die steeds harder worden. Ze komen van recht voor me. Met mijn pistool gericht op de plaats waar ik de voetstappen hoor, luister ik aandachtig. Als mijn gehoor het mis heeft, ben ik de Sjaak. Ik blijf met mijn pistool richten waar ik de voetstappen hoor, klaar om te schieten. Ik zie een stel zwarte gympen de hoek om komen. Daarna het lichaam van een meid. Een meid. Een meid met zwarte kleren en haar bruine haar in een knot. Het verbaast me, ik was uitgegaan van een knul, zoals mijn vader had gezegd. Ze heeft, net als mij, haar pistool op haar tegenstander gericht. Ik laat mijn pistool zakken. Verdoofd staar ik haar aan. Ze is mooi. Hoe dichterbij ze komt, hoe helderder haar blauwe ogen worden. Dit kan ik niet. Ik ga hier niet aan beginnen. Ik kan haar niet neerschieten. Haar pistool trilt, ze is nerveus. Ik sluit mijn ogen, klaar om geschoten te worden, maar als ik na een paar minuten nog geen knal hoor, open ik ze weer. Ze staat met haar handen in haar haar en loopt rondjes om haar eigen as. Ze mompelt iets tegen haarzelf en gaat verder met rondjes draaien.

'Waarom schiet je niet?' Ze lijkt te schrikken van mijn vraag.

'Ik...' Ze zucht.

'Ik kan het niet.' Haar stem klinkt vastberaden. Er valt een stilte en we blijven elkaar aankijken.

'Dus jij bent een McCort...' zegt ze. Ik haal een hand door mijn zwarte haar.

'En jij een Smith...' Ze knikt, maar lijkt er niet trots op te zijn. Ik loop naar haar toe en steek mijn hand uit.

'Kane.' Ze kijkt van mij naar mijn hand en weer terug.

'Alexis.' Ze schudt mijn hand.

'Ik denk niet dat onze families dit ooit hebben gedaan.' zegt ze. Ik schud mijn hoofd.

'Nee, en mijn vader wordt woest als hij erachter komt dat één van ons niet dood is.'

'Anders de mijne wel.' Ze laat mijn hand los en loopt naar een muur. Ze gaat zitten en slaakt een zucht.

'Ik denk niet dat de maffia iets voor mij is.' Ik loop naar haar toe en ga naast haar zitten.

'Maar ik zou wel moeten.' Ze leunt met haar hoofd tegen de muur.

'Ik wordt gek.' Ik lach om haar uitspraak.

'Hoe gaan we dit doen? Geen van ons beide wil dood, geen van ons beide wil een preek van onze vader. Vooral niet nu hij ook nog onze werkgever is.' Ze kijkt me aan met haar helderblauwe ogen en zegt:

'Ik zou het werkelijk niet weten.' 

Het bloed dat door onze aderen stroomt (Voltooid)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu