Hij wilde niet slapen. Hij wilde niet eten. Hij wilde hier weg en niets anders. Zelfs voetballen was minder belangrijk, als hij hier maar weg kon. Het probleem was, dat hij opgesloten zat.
Zuchtend kwam hij overeind en veegde hij zijn gezicht droog met het vieze laken. Het maakte nu toch al niets meer uit. Hij voelde zich vies, vernederd en buitengesloten. Van de wereld, van zichzelf. Zijn waardigheid was hem afgenomen, niet meer en niet minder. Natuurlijk moest het, anders zou de chief zijn schuilplaats weten en zou hij vermoord worden.
Toch zei iets diep van binnen tegen hem dat het allemaal schijn was. Iets vertelde hem, dat er geen chief was. Of dat de Rus zelf die chief was en Ed de handlanger. Aan de andere kant, een kant die Louis veel liever wilde geloven, was het misschien wel waar. Zijn vader deed het werk, liep gevaar. Misschien wilde iemand hem inderdaad vermoorden.
Misschien.
Verslagen keek de jongen om zich heen. Hij scande de kasten; zag blikken verf, stukken karton en stapels papier. Verder zag hij alleen kartonnen dozen, netjes opgestapeld en gesorteerd.
Zonder erbij na te denken stond hij op, sjokte hij naar één van de kasten en ging er op zijn hurken voor zitten. Hij staarde naar de dozen, die identiek waren. Geen opschrift, gewoon stom karton. Saai en nietszeggend.
Zwijgend pakte hij de eerste doos, trok deze naar zich toe en ontvouwde de flappen. De inhoud was niet bijzonder, voornamelijk bestaande uit pennen en kwasten. Heel veel kwasten. Heel veel pennen. Louis pakte er één uit. Het was een simpele, zwarte balpen. Één uit tientallen.
En toen bedacht hij zich iets. Hij zou een brief kunnen schrijven.
Met nieuwe hoop schoof Louis de doos aan de kant, pakte een wit vel papier van de stapel op de tweede plank van de kast en ging in de kleermakerszit terug op het matras zitten.
Het papier legde hij op zijn schoot en zonder na te denken begon hij te schrijven.
6 Juli, 2008
Vandaag is de dag van het voetbaltoernooi. Ik had me er zo erg op verheugd. Vol goede moed was ik op de fiets gestapt, op weg naar Liam.
Alleen is er iets verschrikkelijks gebeurd.
Halverwege de tweede straat, je weet wel, die met dat grote, gele huis, werd ik opgepakt door een busje. Ik werd zo van de straat geplukt, met mijn fiets en rugzak naar binnen gegooid en meegenomen. Het busje reed best wel ver, ik heb geen idee waarheen. De omgeving kende ik ook niet.
In het busje was een vieze, enge man. Zijn naam is Edgar, maar de Rus – daar vertel ik zo over – noemt hem Ed.
In het busje zei Ed tegen me dat ik moest gaan zitten op een vies, oud matras. Ik wilde eerst niet, want ik wilde weten waar we heen gingen, maar man. Hij maakte me echt bang. Dus ging ik liggen, trok de deken over me heen zoals hij had gevraagd en ben in slaap gevallen. Dat kwam door een vreemde, scherpe geur.
Toen ik wakker werd deed mijn keel zeer en wilde Ed nog steeds niet vertellen waarom ze me hadden opgepakt. Ik moest terugdenken aan alle nieuwsberichten over die vermiste meisjes, waardoor ik steeds banger werd.
Toen we er eindelijk waren, kwam het ergste. Ik moest in een koffer! Een koffer, mama. Het was heel eng en ik kon daar heel moeilijk in ademen. Gelukkig duurde het maar twee minuten en mocht ik er weer uit.
Toen zag ik de Rus voor het eerst. Hij is groot en dik, met zo'n zwarte snor. Ik weet niet hoe hij echt heet, daarom noem ik hem de Rus. Hij heeft ook zo'n accent, net zo één als Colbi, weet je nog? Dat meisje van vakantie?
Hij doet eigenlijk heel aardig. En Ed ook. Ze lieten me de kamer zien, waar allemaal speelgoed ligt voor kleine kinderen. Dat vind ik natuurlijk niet meer leuk.
Toen moest ik eerst in een slaapkamer, voordat ik hier kwam. En daar ging de Rus mij vertellen wat er aan de hand was. Ik denk dat jij het wel weet, maar als je het niet weet, vertel ik het toch even.
Door papa's werk wil een chief mij vermoorden. Ik denk dat het een soort van drugsbaas is, omdat papa het daar wel eens over heeft. Die chief is boos op papa en wil wraak nemen, daarom gaat hij achter mij aan. Dus hebben de Rus en Ed mij opgehaald en hier verstopt, in de kelder. Daar zit ik nu. Ik dacht dat het een mooie slaapkamer zou zijn, maar het is gewoon een vieze, oude kelder. Een soort opslagplaats. Ik moet slapen op een oud matras met een vies laken.
Heel erg naar, mama. Ik ben best wel bang. Stiekem hoop ik dat ik hier zo snel mogelijk uit mag. Dat ik zo snel mogelijk terug naar jullie mag. Naar jou, naar papa en naar de meisjes. Maar vooral naar jou, mama. Ik mis je.
Het is voor iemand zoals ik – want ik ben al zestien – lastig om toe te geven dat ik jou mis. Natuurlijk ben je wel mijn moeder, maar ik ben een tiener. Een jongen. Dus zoiets zeggen is totaal niet stoer en misschien vinden mensen mij wel een mietje als ze dit ooit lezen. Dus misschien moet je het maar gewoon niet laten lezen.
Goed? Ik hoop het wel.
Ik weet niet of ik deze brief mag versturen, maar ik ga het in ieder geval vragen. Over een tijdje gaan we eten. Ik hoop niet dat ik weer vieze dingen moet doen.
Ja, mama. Vieze dingen. Ik schrijf ze liever niet op.
Hou van jullie. xx
Louis.
Een traan drupte op het papier en liet de inkt een klein beetje uitlopen. Voordat er nog meer op konden vallen, vouwde Louis het op en duwde het onder zijn kussen. Zodra hij hieruit kwam voor het eten, ging hij vragen of hij de brief mocht versturen. Of misschien wilden ze hem liever brengen, zodat hij niet onderschept kon worden. Niet dat er informatie over zijn verblijfplaats in stond, maar toch. Voor de zekerheid.
Het enige wat hij nu nog kon doen, was wachten tot het zover was.
JE LEEST
De Kelder ~ [l.t.]
Fanfiction{Voltooid} De verkeerde plaats op het verkeerde moment. 70 dagen opgesloten in de kelder van een moordlustige, gewelddadige crimineel. Het overkomt de 16-jarige Louis Tomlinson. *** Gebaseerd op een waargebeurd verhaal. Namen, gebeurtenissen en som...