08 Gezelschap

305 23 1
                                    

De dagen begonnen te verstrijken. Minuten werden uren, uren werden dagen en dagen werden weken. Elke dag moest hij standaard een paar dingen doen; drie keer gezamenlijk eten, namelijk 's ochtends, 's middags en 's avonds. Tijdens het eten werd er niet gesproken en moest Louis altijd zijn shirt uit doen. Hij wist niet waarom, maar had opgegeven erachter te komen, nadat de Rus één keer flink kwaad op hem was geworden. Hij wist inmiddels ook hoe de man echt heette, namelijk Ibrahin Kaslovski. Het klonk nog altijd Russisch – dat was het misschien ook wel – dus is Louis hem maar hetzelfde blijven noemen. Niet persoonlijk, natuurlijk, maar in zijn gedachten absoluut.

Ed kwam steeds minder vaak langs. De enige keren dat hij erbij was, was als Louis op de foto moest of als de Rus post ontving. Op de één of andere manier leverde Ed dat altijd en ook dit gebeurde – voor zover Louis wist – alleen onder het eten. Daarom was hij Ed ''De Loper'' gaan noemen, omdat hij hem deed denken aan zo'n pion bij het schaken.

Louis haatte schaken.

Hij haatte nog wel meer. Bijvoorbeeld het feit dat hij elke keer als hij bij de Rus moest komen, vervelende dingen moest doen. Dingen, die een jongen van zijn leeftijd niet zou hoeven doen bij een man ouder dan dertig. Waarschijnlijk. Op dit moment wilde hij er niet meer aan denken, dus verzette hij de gedachte snel. Voor hoe lang het zou duren dan, want over ongeveer een uur was het middag en moest Louis bij de Rus komen. En vanavond weer.

Nu zat hij op zijn matras en verveelde hij zich. Het was zelfs zo erg, dat hij niet eens meer verdrietig kon zijn. Nu niet, tenminste. Het enige waar hij aan kon denken, was iets dat de tijd zou doden. Zijn brieven nalezen wilde hij niet – dat was te pijnlijk. Ze lagen weliswaar allemaal netjes op een stapel, verstopt in één van de kartonnen dozen die Louis helemaal naar de hoek van de kelder had geschoven. Tot nu toe waren de mannen nog nooit beneden gekomen, dus hij ging ervan uit dat dit ook niet ging gebeuren. En als het zo zou zijn – dan vonden ze zijn brieven maar.

Hij mocht ze toch niet versturen.

De reden daarvoor, was dat het te gevaarlijk was. Inmiddels wist Louis wel beter. Veel beter. Terwijl hij terug dacht aan de avond waarop hij achter de waarheid was gekomen, wreef hij instinctief over de huid onder zijn oog. Het was nog altijd opgezwollen en pijnlijk, aangezien de jongen geen ijs had gekregen om het te laten afkoelen. Hij was gewoon terug in de kelder gegooid, de deur was zoals altijd dichtgeknald en op slot gedaan en niemand had zich meer druk gemaakt over zijn zere oog. Behalve hijzelf, dan.

Eigenlijk wilde hij een nieuwe brief schrijven, nu en meteen. Over de waarheid. Al zijn brieven waren gericht aan zijn moeder, voor als ze hem hier weg kwamen halen. Dood of levend – ze zouden de brieven vinden. Het was de beste getuigenis die hij ooit zou hebben en wat er ook met hem zou gebeuren, die vieze mannen zouden gepakt worden. En de chief erbij.

Ha. Chief.

Hoofdschuddend stond Louis op om een pen en een vel papier te pakken, maar net op het moment dat hij de flappen van de doos met zijn pennen opende, hoorde hij de welbekende ''klik'' van het slot en ging de kelderdeur open.

"Louis!" werd er geroepen. Instinctief sloot de jongen gauw de doos en rende hij naar de trap. Hij klauterde erbij omhoog, op handen en voeten, en ging braaf naast de Rus staan. Deze deed de deur weer dicht, waarna ze zich met zijn tweeën in het halletje bevonden.

Geen foto's, dus.

"Oké, jongen. Luister. Vandaag komt er iemand op bezoek voor jou." Louis hart maakte een sprongetje. Bezoek? Iemand? Hij probeerde zo mogelijk kalm te blijven, maar dat ging niet bepaald vlekkeloos. Met een hoog stemmetje zei hij:

"Wie dan? Is het Liam? Of misschien... Wie is het?" Hij wilde het zo graag weten, dat hij aan de mouw van de Rus begon te trekken. Nors schudde deze zich los en genegeerd sloeg Louis zijn ogen neer.

"Sorry," fluisterde hij. De Rus zuchtte hoorbaar, ging op zijn hurken voor Louis zitten en probeerde de jongen aan te kijken.

"Nee. Je kent hem niet, maar hij gaat jou gezelschap houden vandaag." Nu keek Louis wel op. Gezelschap? Hij durfde het bijna niet te geloven. Was het dan eindelijk gedaan met de eenzaamheid? Al was het voor een uur – als hij maar niet alleen dat donkere hok terug in moest.

"W-wie dan?" vroeg hij voorzichtig. De Rus begon te glimlachen.

"Dat zie je vanzelf. Maar voordat hij komt, wil ik dat je nog iets gaat doen." Louis zuchtte, natuurlijk. Aan de ene kant wilde hij nu de ogen wel uit zijn kop janken – hij wilde niet. Totaal niet, maar aan de andere kant – die de overhand begon te nemen, gelukkig – had hij zich erbij neergelegd. Want hé – hij kreeg gezelschap!

Dus ging de jongen zwijgend met de Rus mee diens slaapkamer in en deed hij wat hij moest doen. Het was geen leuk werk, absoluut niet en hij bedacht zich naderhand dat hij ook dat eens moest gaan opschrijven. In een brief. Als hij het in godsnaam zou kunnen verwoorden.

Het was het proberen wel waard.

"Wacht daar, hij komt zo." De Rus stuurde Louis weer naar beneden, maar met de gedachte dat hij tot vanavond had voordat hij weer met de man mee moest en met de gedachte dat er zo iemand voor hem zou komen, was het niet erg. Oké, wel een beetje, maar minder als eerst.

De deur sloeg weer dicht, het slot klikte en Louis plofte op het matras.

En wachtte.

En wachtte.

En wachtte.

En toen ging de deur open. Hij hoorde de Rus wat zeggen en een jongensstem zei wat terug. De stem klonk een beetje hees, waarschijnlijk van de spanning. Louis kon horen dat de jongen ongeveer zo oud als hijzelf was en werd zo mogelijk nog enthousiaster.

Wie was zijn bezoeker?


De Kelder ~ [l.t.]Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu