De opdracht was om een verhaal te schrijven die begint met 'Ik haat je!'
'Ik haat je!' schreeuwt Mats ineens door de klas en hij kijkt mijn kant op. Ik kijk verbaasd om me heen. Dan merk ik dat hij naar mij kijkt. Ik zie iedereen me aanstaren en voel me behoorlijk ongemakkelijk. Mats is een hele populaire jongen, één van de meest populaire van de hele school. Niet dat we nou zo'n hele grote school hebben, maar toch. Ik vraag me af waarom hij mij haat. Het is de tweede dag op de middelbare school en ik heb nou niet echt iets gedaan waardoor hij me zou kunnen haten. Ik ben over het algemeen vrij braaf, en op de basisschool vond altijd iedereen mij aardig, dus dit komt behoorlijk hard aan voor mij. Iedereen begint te lachen. Ik krijg tranen in mijn ogen. Wat heb ik fout gedaan? Dan gaat de deur open en komt meneer De Bruin binnen. Iedereen stopt direct met lachen en kijkt naar het bord, alsof er niets gebeurd is.
Ik lig in mijn bed en denk terug aan dit moment. Ik kan het me nog precies herinneren. Het voelt net alsof het gisteren gebeurd is, zo vers staat het in mijn geheugen gegrift. Helaas voor mij begon op deze dag alle ellende.
Ik wilde eigenlijk helemaal niet naar deze school, veel liever ging ik met mijn vriendinnen mee, naar de school 25 kilometer verderop. Maar helaas, dat kon niet. Ik woonde met mijn moeder en mijn vier kleine broertjes in een klein huisje in een dorpje ergens in Brabant. Mijn moeder was werkeloos, dus we hadden niet veel geld. Als ik naar die andere school zou gaan, dan moest ik elke dag met de bus en dat konden we niet betalen. Dus moest ik verplicht naar de school in een dorp naast de onze. De school waar veel criminele en agressieve jongeren op zitten, daar staat het bekend om. Op deze school hoorde ik helemaal niet thuis, maar ik moest er noodgedwongen heen.
Sinds dat ene moment is het er niet beter op geworden. Integendeel, juist alleen maar slechter. Elke dag werd het gepest erger. Mijn vrolijke leventje vanaf mijn geboorte tot groep acht werd langzaam geruïneerd. Het begon langzaam. Niemand wilde met me omgaan of naast me zitten. Daar viel nog mee om te gaan. Ik had nog mijn oude vriendinnen en mijn lieve gezin. Na een tijdje werd het erger. Ze begonnen me ook uit te schelden. De ergste pester was Mats, de rest van mijn klasgenoten waren meelopers, stuk voor stuk. Waarom niemand het voor me opnam? Waarschijnlijk waren ze bang om zelf het pispaaltje te worden. De meesten waren gewone kinderen, net als ik. Bang om gepest te worden. Blij dat zij niet getreiterd werden, maar waarschijnlijk hadden de meesten toch wel medelijden met me. Zeker weten zal ik het nooit, maar aan kleine tekenen kon ik het merken. Af en toe als Mats en zijn "populaire vriendjes" even niet opletten, glimlachten ze even kort naar me. Dat gaf me een beetje steun, maar sinds hun laatste actie niet meer. Wat ze toen geflikt hebben, dat kan echt niet hoor!
Maar nog even terug naar de brugklas. Het begon dus op dat ene moment, en daarna begonnen ze me ook uit te schelden. Aan het eind van de eerste klas begonnen ze ook fysiek geweld te gebruiken. Eerst af en toe een klein tikje, maar in de loop van de tweede en derde klas werd ook dat steeds erger. Duwen, knijpen, slaan en schoppen, altijd als er niemand keek. Ik kwam thuis vol blauwe plekken en schrammen, en ondertussen was ik een professional geworden in het bedenken van smoezen. Ik wilde mijn moeder geen pijn doen, dus vertelde ik het niet. Ik was bang dat ze zich schuldig zou gaan voelen, omdat ik per se naar deze school moest, omdat zij geen geld had. Het mentaal vernederen bleef ook gewoon doorgaan. Vaak vond ik briefjes met nare teksten in mijn tas. Niemand mag jou of Als je zelfmoord pleegt, zal niemand je missen. Deze briefjes deden me heel veel pijn, nog meer dan als ze me gewoon uitscholden. Dat komt doordat ik niet weet wie ze schreef, en dan kon ik niemand de schuld geven.
Ik was elke dag bang om naar school te gaan. En iedere dag klopte mijn slechte voorgevoel weer. Het fysieke en mentale geweld ging door. In die vier jaar heeft nooit iemand het voor me opgenomen, echt nooit. Ik voelde me al die tijd alleen en ik heb het nooit aan iemand durven vertellen, waardoor ik me nog eenzamer voelde. Ik probeerde er onderuit te komen, heel vroeg naar school gaan en me dan verstoppen tot de les begon, en dan nadat de lessen waren afgelopen me verstoppen tot iedereen uit school kwam. Helaas werkte het niet, ze vonden me altijd, ik weet niet hoe. Elke avond huilde ik mezelf stilletjes in slaap. Ik heb er genoeg van, ik kan zo niet langer. En al helemaal niet na de actie van de pesters. Eergisteren gebeurde het, en ook dat staat nog vers in mijn geheugen. Ik krijg meteen een brok in mijn keel en tranen in mijn ogen als ik er aan denk. Ik sluit mijn ogen en probeer te slapen, maar elke keer als ik bijna slaap, speelt het vreselijke moment zich weer af in mijn hoofd, duizenden keren achter elkaar.
De les is afgelopen en ik vlucht zo snel mogelijk naar mijn nieuwste verstopplekje, in het bijleslokaal staat een soort inloopkast, alleen dan niet met kleren, maar met boeken. Ik hoop dat ze me dit keer niet kunnen vinden, maar de kans is klein. Op de één of andere manier vinden ze me altijd en ik vraag me nog steeds af hoe. Ik kijk even op mijn horloge, het is nog maar drie uur, dus ik zit er nog maar een kwartier. Ik besluit om mijn huiswerk te gaan maken, anders verveel ik me toch en dan hoef ik thuis niets meer te doen. Ik pak mijn boeken en een pen en ga beginnen.
Na twee uur is mijn huiswerk af. Nu zullen de pesters toch ondertussen wel weg zijn? Ze hebben me in ieder geval dit keer niet gevonden, dat is al een hele verbetering. De eerste keer in vier jaar dat ze me niet zijn komen zoeken. Ik maak een vreugdedansje van binnen. Ik verlaat zo stil als ik kan het lokaal, want de docenten mogen ook niet weten dat ik hier ben. Ik loop naar buiten en er staat niemand. Ik ga naar het fietsenhok, pak mijn verroeste oude fiets en rij op weg naar huis. Ik moet ongeveer tien minuten fietsen. Ik probeer zo snel mogelijk te gaan, zodat het risico klein is dat ik iemand tegen kom.
Als ik in de polder fiets en dus ongeveer op de helft van de rit ben, schrik ik me dood. Mijn hele klas staat daar, echt al mijn klasgenoten. Ik word behoorlijk nerveus, maar op een één of andere manier kan ik nog wel de beslissing maken dat ik moet omdraaien. Ik keer om, maar dan hoor ik Mats roepen. 'Sta stil, of ik schiet!' Ik hoor een knal. Heeft hij echt een pistool? Ik kijk om en zie hem staan met een jachtgeweer. Ik stop meteen met fietsen, straks schiet hij nog op mij. 'Laat je fiets daar staan en kom hier naartoe', schreeuwt Mats op een bevelende toon. Ik stap van mijn fiets en loop langzaam naar ze toe. Ik hoor achter me mijn fiets op de grond kletteren, want het standaard is kapot. 'Sneller!' schreeuwt hij ongeduldig. Ik versnel mijn pas. Mijn hart klopt in mijn keel, ik ben zo ontzettend bang. Als ik voor Mats sta, gaat iedereen in een cirkel om me heen staan. Mijn hele lichaam trilt van de angst: mijn armen, mijn benen, mijn handen, echt alles. De twee sterkste jongens van de klas komen naar me toe en pakken me stevig vast, zodat ik niet weg kan lopen. Ineens begint iedereen me uit te schelden. Ik hoor van alles voorbij komen. 'Trut'. 'Kutwijf'. 'Ga gewoon dood, dan hebben we geen last meer van je'. Ik begin te huilen en probeer weg te rennen, maar ze hebben me te stevig vast. Het doet me zo veel pijn, dat zeg je toch niet? De tranen blijven maar komen en mijn hele gezicht voelt nat aan. Na een tijdje stopt iedereen met schelden. De jongens laten me accuut los en een paar andere jongens komen op me af lopen. De rest van de klas zorgt dat de kring weer gesloten is. Ze beginnen me in elkaar te slaan. Ik maak mezelf zo klein mogelijk, maar het helpt niet. Ik voel overal pijn en ze stoppen maar niet. Terwijl ik daar lig, komt mijn hele verleden weer naar boven. Ik begin heel hard te huilen en te schreeuwen, maar doordat ik dat doe, lacht de hele klas me uit. De klappen stoppen, gelukkig. Dan voel ik een paar mensen me oppakken en ik word ergens in de bosjes neergelegd.
Toen ik wakker werd, wist ik eerst niet waar ik was. Ik voelde overal pijn. Ik probeerde op te staan, en met veel pijn en moeite lukte het toch. Mijn fiets lag in de sloot, ik heb hem er uit gepakt en ben zo snel mogelijk naar huis gefietst. Het deed ongelooflijk veel pijn, maar ik ben thuisgekomen! Het was al nacht en waarschijnlijk was mijn moeder doodongerust. Ik maakte haar wakker en zei dat ik bij een vriendin was. Ze knikte opgelucht en viel daarna vrijwel meteen weer in slaap. Ik ben ook gaan slapen en die twee dagen erna ben ik gewoon naar school gegaan. Helaas bleef mijn klas nog steeds doorgaan met pesten, ik hou het gewoon niet meer vol. De examens zijn bijna en ik hoop dat ze allemaal zakken. Mede door wat ik nu ga doen, zou dat best eens kunnen lukken. Ik heb vanmiddag alle medicijnen in ons huis gepakt, geloof mij, dat zijn er veel. Die ga ik nu allemaal doorslikken en dan morgen, ben ik er niet meer. Ik haal alles uit de verpakking en vul een glas met water. Ik prop alle medicijnen in mijn mond. Ik drink het glas water leeg en slik daardoor alle medicijnen door. Ik ga in mijn bed liggen en probeer te slapen. Ik kom maar niet in slaap, omdat mijn gedachten de hele tijd afdwalen naar dat ik er morgen niet meer ben. Uiteindelijk ben ik zo moe dat mijn ogen dicht vallen. Dit was dan mijn leven.
