Hoofdstuk 7

98 2 3
                                    

Ik vlieg over de zee. Heel hoog en heel langzaam zodat ik kan genieten van het uitzicht. Ik zie een groepje zeehonden. Ik wijs naar de zeehonden. "Kijk Noa." Ik kijk achterom. Waar is Noa? Alles word heel even zwart. Als ik weer wat zie ben ik in een ziekenhuis. Twee zusters rennen voorbij met een ziekenhuis bed waar een man ligt. Ik deins achteruit. Er komt een oude vrouw naar me toe. Ze kijkt me indringend aan. "Prultje?" Ze pakt mijn arm vast. "Prultje ben jij het?" Ik haal de arm van de vrouw weg. "Mevrouw u vergist zich. Ik ben die eh... Prultje niet." De oude vrouw knikt. "Ja je hebt nog precies dezelfde kleur ogen. Prultje waarom?" Er rolt een traan over de wang van de vrouw. "Mevrouw," probeer ik nog eens. "Waarom sprong je nou voor de trein?" Er komt een broeder aangelopen. "Mevrouw Janssen hier bent u! Nou kom ik breng u terug naar uw zaal." De broeder kijkt me aan. "Ze vertelde zeker weer over Prultje he?" Ik knik "de man grinnikt." De man loopt weg. Ik loop naar de balie. Een vrouw kijkt me lief aan. "Voor wie kom je?" Ik denk na. "Noa's gezicht schiet door mijn hoofd. "Eh ik geloof dat ik voor Noa kom.

Ik loop een witte kamer binnen. Midden in de kamer staat een bed. "Noa?" Zeg ik aarzelend. Noa draait zich om. Ik schrik. Haar gezicht zit helemaal onder het bloed en naast haar staat een apparaat die haar hartslag meet. Ik kom naast haar op een stoel zitten. "Wat is er gebeurt?" Vraag ik. "Ik ben van de trap afgevallen." Noa doet haar shirt omhoog. Er zit een blauwe plek. Ik blijf zitten op een stoel. Het apparaat naast haar geeft een lange piep. Noa's adem stokt. Ze wordt spierwit. Ik wil gillen maar het lukt niet, dan wrijft iemand over mijn gezicht. Ik knipper een paar keer met mijn ogen.

Als ik mijn ogen open doe kijk ik recht in het gezicht van mijn ouders. Voorzichtig kijk ik opzij. Naast me staat een apparaat die mijn hartslag aangeeft. Mijn moeder begint te huilen. Ze pakt mijn hand vast. "Meisje toch, papa en ik waren zo bang." Ik kijk nu aan de andere kant naast me. Daar zit mijn vader. Zijn gezicht is wit. "Noa, mam waar is Noa is ze doo.... Mijn moeder kijkt me raar aan. Schat waar heb je het over? Ik droomde dat Noa iets was overkomen. "Ach meisje toch." Mijn vader staat op en loopt weg. Ik kijk mijn moeder aan. "Wat is er met papa." Mijn moeder kijkt achterom. "Hij moet gewoon aan het idee wennen dat je ziek bent." Ik sla mijn ogen neer. Ik heb het verpest. Er rolt een traab over mijn wang. Ik heb het gewoon volledig verpest.

Eeuwig littekenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu