Hoofdstuk 4 - Begin van het einde

3 1 0
                                    

Het tragische einde van onze geschiedenis had het beste, mooiste begin dat je je maar zou kunnen voorstellen. Het begon op een lentedag, een avond, om precies te zijn. We zaten op onze favoriete plek bij de rivier, op een rots, en keken naar de lucht, die langzaam roze kleurde. Al de hele dag bereidde ik me voor op dit moment, probeerde ik mijn zorgen en zenuwen te verdrijven. Een jaar geleden had ik dit niet gedurfd, had ik de stap niet durven zetten, maar nu wel. Allemaal dankzij haar. Eurydice was te goed voor me, ik verdiende haar niet, maar ik had haar wel, en dat maakte me de gelukkigste man op aarde.

Dat onze liefde gedoemd zou blijken, dat het einde weldra zou beginnen, dat wist ik toen nog niet.

Ik likte over mijn lippen, kuchte even, haalde diep adem. 'Eurydice?', zei ik. 'Er is iets wat ik je wil vragen.'

'Wat is er?'

Ik sloot mijn ogen en zei het. 'Wil je- Wil je met me trouwen?'

Een verheugd kreetje. Voorzichtig opende ik mijn ogen, net voordat ze haar armen om me heen sloeg. 'Ja! Ja, heel graag! Oh, Orpheus...'

En zo begon het verhaal van het einde.

Het middenstuk was prachtig, een waas van warmte en geluk, die achteraf voelde als een droom, een droom waaruit ik nooit wakker had willen worden; het waren mooie, gelukkige dagen samen, waarin we onze bruiloft organiseerden nadat ik haar ouders ook officieel om haar hand had gevraagd. We trouwden met elkaar op een warme dag aan het begin van de zomer, op een groot feest met al onze vrienden en iedereen die wilde komen. Ik zong samen met de muzen en Eurydice luisterde, tranen in haar ogen en een grote lach op haar gezicht, en ik wist dat, zelfs al twijfelde ik er zelf soms nog aan, zij mijn muziek in elk geval prachtig vond; en meer had ik niet nodig.

Eurydice danste met wat nimfen en ik keek toe, naar hoe haar haren als water door de lucht golfden, naar hoe haar voeten bewogen en op en neer sprongen, naar haar glimlach, en ik moest bijna huilen, omdat die prachtige vrouw nu mijn echtgenote was. Ik wist niet hoe onze toekomst eruitzag, maar één ding was zeker: ik was nog nooit zo gelukkig geweest.

We trokken samen in een huisje aan de rand van het woud, een eindje van de stad vandaan, zodat ik rust zou hebben van de hordes bewonderaars die me soms volgden, na een van de grotere optredens.

Op een dag waren we van plan samen naar de stad te gaan. Het was een weg van ongeveer een uur, waarbij we het eerste stukje over een pad door het woud moesten.

Ik liep naar buiten, waar Eurydice al ongeduldig op me stond te wachten. 'Orpheus', zei ze.

'Ja, ik kom eraan, sorry-'

'Orpheus.' Nu pas merkte ik dat haar stem een beetje trilde en dat ze doodstil stond, alsof ze verstijfd was van angst. Ik versnelde mijn pas.

'Wat?', vroeg ik, mijn hart kloppend in mijn keel.

Ze wees alleen. Ik was eindelijk bij haar en keek waar ze wees; tussen de stenen lag een slang, die langzaam dichterbij gleed. Eurydice legde een hand op mijn schouder en kneep erin, veel te hard, van angst. Ze drukte een steen in mijn hand.

'Dood hem!', riep ze, haar ogen strak op het dunne, lange beest gericht. Ik aarzelde.

'Ik weet het niet... Kunnen we hem niet beter laten gaan? Worden de goden niet boos, als we een van hun dieren doden?'

'Orpheus!'

'Oké, oké, maar wat als ik mis en hij schrikt en je aanvalt, of wat als hij niet in één keer dood gaat, of wat als...' Mijn hersenen draaiden overuren en met een trillende arm tilde ik de steen die ze in mijn hand had gedrukt op. Ik gooide hem, een onzekere, twijfelachtige worp, zeker drie handbreedtes ernaast.

De slang schrok en schoot naar voren.

Ik sprong naar achteren.

Eurydice gilde.

Ik staarde als verlamd naar de plek waar de steen terecht was gekomen.

De slang schoot weg in mijn ooghoek, tussen de stenen.

Eurydice viel op de grond.

'Eurydice!' Ik viel op mijn knieën naast haar heen en keek naar haar lijkbleke gezicht. 'Heeft hij je gebeten? Het spijt me, ik miste, ik had beter moeten mikken... Eurydice?'

Ze gaf geen antwoord. Haar ogen keken op naar de blauwe lucht, maar zagen niks.

Als versteend bleef ik daar zitten, mijn hand op haar koude schouder, kijkend naar haar bleke gezicht alsof ik hoopte dat haar wangen opeens weer kleur zouden krijgen, dat haar mondhoeken omhoog zouden krullen in een glimlach en dat haar ogen weer zouden fonkelen, alsof ik dacht dat ze slechts sliep, maar ik wist natuurlijk dat dat niet zo was.

Opeens was ze er, en toen niet meer. Mijn lachende, dansende vrouw vol zelfvertrouwen, die er het ene moment wel was geweest en het volgende moment niet meer. We hadden nog decennia lang samen moeten leven in dit rustige huis. Hoe kon dit gebeuren? Ik kon het niet bevatten. De ster die mijn leven verlichtte, de muze die mijn onhandige handen inspireerde, de spier die mijn hart deed kloppen en mijn bloed deed stromen, was geveld door zoiets kleins en onbetekenends als een slang tussen de stenen. Ze had moeten sterven als een godin, op een onaards, bovenmenselijk moment, met dramatische muziek en fel licht en een helse oranje lucht, gevolgd door een enorme storm die de hele wereld zou vernietigen – niet op een doodgewone dag in het najaar, van het ene op het andere moment, zo kort als het knipperen van een oog. De wereld ging door en ik snapte er niks van. Waarom floten de vogels nog, waarom blies de wind nog, waarom ritselden de bladeren op een moment als dit? De wereld zou moeten rouwen, de dieren zouden moeten huilen en de planten zouden moeten schreeuwen, maar er gebeurde niks; alsof het universum niet eens doorhad dat zij er niet meer was.

Ze was nog zo jong, zo mooi, in de kracht van haar leven. Hoe moest ik leven, als zij er niet meer was?

Waar was ze nu? Haar ziel was vast al op weg naar de onderwereld, zonder mij. Ik kon niet zonder haar, realiseerde ik me. Dat kon ik niet. Terug naar twijfels en onzekerheden, stemmen achterin mijn hoofd... Nee.

Wat moest ik doen? Ik kon mezelf van mijn leven beroven. Dan zou ik haar volgen naar de onderwereld, en zouden we daar samen zijn, voor altijd. Maar dan moest ik wel sterven, mijn carrière opgeven, en zij zou nog steeds dood zijn. En hoe kon ik weten of we in de Onderwereld wel samen zouden kunnen zijn? Misschien zou ze in de velden van Asphodel belanden en gedwongen worden me te vergeten en voor eeuwig rond te dwalen. Mijn prachtige echtgenote, zo jong nog, zo mooi, voor altijd op die grauwe vlakte.

Nee, dat kon ik niet laten gebeuren. Ik zou...

Ik zou haar halen.

Even schrok ik van die gedachte. Haar halen? In de Onderwereld? Hoe dan? Hoe kwam een mens daar? Zou ik dat kunnen?

Het moest wel, realiseerde ik me. Er was geen alternatief. Ik kon niet leven zonder haar.

Een jaar geleden zou ik dit niet eens hebben overwogen; dat was de invloed die zij op me had. Zij deed me geloven dat ik het kon, dat ik goede dingen verdiende, dat mijn twijfels niet nodig waren.

Ik streek een lok haar uit haar levenloze gezicht. Eerst moest ik haar begraven, wist ik. Daarna zou ik naar de stad gaan, desnoods naar een orakel, om uit te vinden waar de ingang van de Onderwereld was. En dan zou ik op weg gaan.

'Eurydice, wacht op me', fluisterde ik. 'Ik kom eraan.' 

Stemmen (Orpheus en Eurydice)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu