Hoofdstuk 8 - Verbroken belofte

8 1 0
                                    

Ik probeerde mijn zenuwen te verdrijven door een liedje te neuriën, maar hield daar meteen weer mee op. Het was hier te stil, ik kon het niet. Deze plek voelde duister, oud, kwaadaardig; ik moest het niet verstoren met mijn matige zangkunsten.

Nu ik gestopt was met geluid maken, was de stilte nog zwaarder dan daarnet. Er was niks te horen of te zien. Het voelde alsof de wereld vergaan was, alsof er nooit meer licht of vreugde zou zijn, alsof ik compleet verlaten was. De stilte klonk luider dan duizend stemmen, het vulde mijn oren, mijn longen, drukte mijn borstkas plat. Er was niemand, geen helpende hand, alleen dit oneindige niets. Ik had me nog nooit zo alleen gevoeld.

Waar was ik aan begonnen? Wat een idioot plan was dit toch, wat een belachelijke missie. Waarom had ik ooit gedacht dat dit kans van slagen had? Ik had dit nooit moeten doen. Ik zou hier nooit weg komen, ik zou eenzaam en alleen sterven. Opeens wist ik het zeker: Eurydice was hier niet.

'Eurydice?', riep ik toch nog maar eens.

Geen antwoord.

Natuurlijk niet, dacht ik bitter. Wat had ik dan verwacht? Ik had gedacht dat ik een goede muzikant was, een goede echtgenoot. Alsof een arme man uit Thracië zomaar even de onderwereld in kon lopen om zijn vrouw terug te halen! Alsof de goden ooit zouden luisteren naar de wensen van een sterveling. Goden, hoe had ik zo naïef kunnen zijn, zo overmoedig, zo arrogant? Ik had mijn enige kans om Eurydice te redden verspeeld, dat wist ik zeker. Ze was dood en ze zou nooit meer leven, ik zou haar nooit terugzien, nooit meer kussen of in mijn armen houden, en ik zou voor altijd een mislukkeling zijn, de man die dacht dat hij de goden aankon maar uiteindelijk niks meer bleek te zijn dan een machteloze jongen met een lier.

Ik dacht aan mijn mooie Eurydice, aan haar lange, dikke haar, aan haar zachte handen en lippen, aan haar zangerige stem, en de tranen stroomden over mijn wangen bij de gedachte dat ik haar nooit meer zou zien.

'Eurydice?', gilde ik, mijn keel dichtgeknepen van angst.

Ik wilde zo graag dat ze achter me liep, dat ze me volgde, maar ik wist dat dat ijdele hoop was. Ik was een dwaas geweest.

Toch, als ze daar wel was... Nee, dat kon ik niet geloven. Ik moest het met eigen ogen zien, moest zeker weten dat ik niet verraden was. En als ze daar niet was, dan zou ik teruggaan naar Hades' paleis en eisen dat hij haar dit keer echt liet gaan. Ik ging hier niet weg zonder mijn vrouw.

Ik draaide me om.

Toen pas herinnerde ik me weer de voorwaarde die Hades had gesteld voor mijn vertrek.

En daar stond ze, twintig passen achter me, een geschokte uitdrukking op haar gezicht. Haar mond bewoog, maar er kwam geen geluid uit. Haar voeten bewogen, ze probeerde naar me toe te rennen – ik strekte mijn armen al uit, klaar om haar te omhelzen – maar ze kwam niet vooruit.

Een ijskoude bries streek langs mijn armen en ik zag Eurydice vallen, achteruit. De Onderwereld haalde haar terug. Angst kneep mijn keel dicht en ik voelde, op dat moment, hoe mijn hele leven opnieuw uit elkaar viel.

'Eurydice!', gilde ik, en ik rende achter haar aan, maar ze viel sneller dan ik kon rennen, en al snel was ze verdwenen in de duisternis. Ik bleef rennen totdat ik struikelde en op de grond viel, mijn handen openhalend aan het grind. Snikkend bleef ik liggen. In mijn hoofd klonk Hades' stem, over en over, terwijl ik hem weer hoorde zeggen: 'Maar wat je ook doet, kijk niet achter je.'

Ik wist niet hoe lang ik daar lag, in het niemandsland waar geen levend mens ooit kwam, waar licht van de zon noch de Onderwereld kon komen.

Tijd verstreek, hoe veel wist ik niet. Het maakte me niet uit.

'Kom, Orpheus', zei uiteindelijk een stem die ik vaag herkende. Hermes, god van de reizigers, die normaal doden begeleidde op hun tocht naar de Onderwereld. 'Het is tijd om naar huis te gaan.'

Ik knikte en kwam overeind. En ik begon te lopen, zomaar een richting op, totdat ik uiteindelijk een puntje licht zag. Na wat uren, dagen of weken had kunnen zijn, kwam ik door een klein gat in een rotswand de Onderwereld uit gekropen, zonder Eurydice, eenzamer dan ooit tevoren. 


Stemmen (Orpheus en Eurydice)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu