Hoofdstuk 7 - Stemmen komen terug

7 1 0
                                    

Het leek best goed te gaan. Ik stapte flink door, maakte vaart. Binnen een uurtje zouden we weer buiten staan, zou ik mijn liefde omhelzen.

Wat een geluk had ik gehad! Ik was erin geslaagd Hades te overtuigen om ons te laten gaan. Eurydice had altijd al in me geloofd, en ze had gelijk gehad. Mijn muziek was dus inderdaad goed, zo goed dat zelfs een god onder de indruk was geweest. Hij had het zó goed gevonden dat hij niet alleen mij, maar ook iemand uit zijn rijk had laten gaan. Ik had het ijskoude hart van de god van de dood weten te smelten. Dus mijn muziek was goed.

Toch?

Ik hád hem toch overtuigd?

Tenzij...

Nee.

Nee, dat kon niet, dat zou toch niet? Hades had het gemeend, hij had mijn muziek heus wel mooi gevonden, anders had hij me toch niet laten gaan? Het was misschien wat gek, maar goden waren nou eenmaal bijzonder, die deden wel vaker gekke dingen. Ze stonden erom bekend dat ze onvoorspelbaar en onbegrijpelijk waren, dat ze ervan hielden om mensen om de tuin te leiden.

Ze hielden ervan om mensen om de tuin te leiden.

Wat als het een truc was? Wat als... Wat als hij alleen maar dééd alsof hij de muziek mooi vond, om me af te poeieren? Wat als hij loog, toen hij zei dat Eurydice me zou volgen? Wat als ik nu helemaal alleen de onderwereld uit liep, en nooit meer terug zou kunnen komen? Mijn liefde zou voor altijd verloren zijn, omdat ik naïef genoeg was om de beloften van een god te geloven. Ze zouden me allemaal uitlachen, en mijn arme Eurydice was daar nog, in de kille onderwereld waar je langzaam maar zeker alles vergeet, waar plezier niet bestaat en troosteloosheid overheerst. Mijn prachtige, positieve, opgewekte Eurydice in die grauwe gevangenis.

En het was mijn schuld, dat ze daar was. Ze moest me wel haten. Misschien hield ze wel niet meer van me, nu ik haar dood niet had kunnen voorkomen. Misschien wilde ze wel helemaal niet met me mee. Misschien was ze daar gebleven, omdat ik haar niet verdiende. Eurydice was te goed voor mij, ze verdiende een man die écht goed kon zingen, een man die zelfvertrouwen had, die haar kon beschermen. Als ze me niet wilde volgen, en daar was achtergebleven, kon ik het haar niet eens echt kwalijk nemen.

In een poging de stemmen in mijn hoofd het zwijgen toe te brengen, herhaalde ik de instructies van Hades nog eens in mijn hoofd. Ik mocht Eurydice meenemen, en ze zou me volgen, maar ik mocht niet omkijken, en hij wilde me hier nooit meer terugzien. Dat was het, meer uitleg had hij niet gegeven.

Wat nou als ik het verkeerd begrepen had? Wat als Eurydice daar nog stond, omdat ik haar eerst had moeten ophalen of zo? Misschien was ze wel helemaal niet achter me. Misschien stond ze daar nog op me te wachten. Ik kon nooit meer terug, ik zou haar niet kunnen komen halen als ik nu doorliep en ze me niet bleek te volgen.

En waarom mocht ik eigenlijk niet omkijken? Misschien was dat alleen omdat Hades niet wilde dat ik de onderwereld in zijn geheel zag. Maar ik liep al heel lang op dit smalle, donkere pad. Van de onderwereld was niks meer te zien. Ik was alleen, niemand zou het merken als ik me zou omdraaien, toch? Ik hoefde alleen even een glimp van Eurydice op te vangen, om zeker te weten dat ze er nog was, dan zou ik doorlopen.

Opeens wist ik zeker dat ik het op de een of andere manier verkeerd begrepen had. Echt iets voor mij, om niet te snappen wat mensen echt bedoelden. Ik was ook altijd heel slecht in begrijpen wat ze nou echt van mijn muziek vonden, als ze me een compliment gaven. Mijn muziek was waardeloos, dat wist ik best - waarom had ik ooit iets anders geloofd? Ik had de koning van de onderwereld beledigd toen ik naar zijn paleis kwam, toen ik het waagde te denken dat hij mijn geliefde echt zou laten gaan, en hij had me afgepoeierd met een vage toezegging. Hoe had ik ooit kunnen denken dat dit zou werken? Ik was gedoemd om te falen. Ik zou voor altijd alleen zijn en dat was mijn eigen schuld.

De stemmen in mijn hoofd gilden, al mijn onzekerheden schreeuwden tegelijk om mijn aandacht, en de doodse stilte van het duistere pad was opeens oorverdovend. Er was niemand om mijn hand vast te pakken, om mijn wang te kussen, om naar me te glimlachen, om sussende woorden in mijn oor te fluisteren. Er waren alleen de twijfels en onzekerheden, niemand om ze te overstemmen.

Ik hoorde mijn eigen voetstappen, knerpend in het grind van het pad, maar geen andere. Als Eurydice achter me liep, maakte ze geen enkel geluid.

'Eurydice?', riep ik. 'Eurydice, ben je daar?'

Geen antwoord. Het was akelig stil, en ook pikdonker; ik kon alleen maar rechtdoor blijven lopen door de duisternis. Misschien was ik allang verdwaald, bracht ik Eurydice nu naar een ergere plek dan de onderwereld. Misschien zouden we het daglicht nooit bereiken, en in plaats daarvan sterven in dit niemandsland. 

Stemmen (Orpheus en Eurydice)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu