17.

783 53 19
                                    

Op de laatste vrijdag van de vakantie had ik werkstraf. Ik was het bijna vergeten, dus de melding die ik de avond van te voren had gekregen had mijn leven gered – de rode inkt was namelijk van mijn hand vervaagd halverwege de eerste week. Omdat ik al een paar keer straf had gehad, werd ik niet meer stap voor stap begeleidt zoals de eerste keer. In plaats daarvan werd ik de volgende dag in de vroege, mistige lucht naar buiten geduwd voordat ik ook maar mijn jas dicht had kunnen doen. Het was nog donker, dus schenen er felle lampen op het plein. Ik kneep mijn ogen half dicht, omdat ik het neonlicht gewend was en dit pijn deed aan mijn ogen. Het was ijskoud. Veel kouder dan de dagen daarvoor dus had ik het gevoel dat het weer midwinter was. Het enige wat er ontbrak was sneeuw en ijs, maar er waren zelfs witte wolkjes die we uitbliezen als er iets werd gezegd. Het enige pluspunt was dat er nauwelijks wind waaide, anders was ik ter plekke ingestort. Om me heen stonden leerlingen in groepjes bij elkaar, verpakt in dikke joggingbroeken en truien met daarover dikke jassen. Waarschijnlijk zouden ze die halverwege de ochtend uit doen, omdat we ongetwijfeld keihard aan het werk werden gezet.

Dezelfde bewaker die ik de eerste keer bij mijn werkstraf had, was er nu weer. Iedereen stelde zich weer op in een rij nadat de laatste leerlingen uit blok D waren gehaald en hij noemde weer alle namen op en controleerde of iedereen er was met zijn klembord. Nadat alles was genoteerd, werden we in groepen werden verdeeld. Ik sloot mijn ogen en hoopte dat ik niet het kerkhof hoefde te doen. Ik zou er alles voor geven om het plein te doen, wat nu vol stond met gedroogd onkruid wat tussen de tegels omhoog was geschoten, aarde en zand en het verdorde mos wat tegen de fontein om hoog begon te kruipen. Alles.

Natuurlijk werd ik ingedeeld bij één van de groepen die het kerkhof moest schoffelen. Het leek alsof alles in mijn lichaam zich omdraaide en de broodjes die ik net nog naar binnen had zitten proppen, kwamen bijna weer omhoog. We werden naar het kerkhof gebracht, en als er geen leerlingen achter me hadden gestaan, was ik waarschijnlijk gewoon blijven staan. In plaats daarvan leken mijn benen uit zichzelf te bewegen, want mijn gedachten waren ergens anders op dat moment. Waar wist ik niet precies. We liepen allemaal naar binnen door de poort in de muur en moesten opnieuw in een rij gaan staan. Ik keek rond.

Het zogenaamde kerkhof bestond uit een aantal grote bronzen beelden en andere stenen beelden die half afgebrokkeld waren en een soort groenige, vuile gloed hadden. De meeste waren scheefgezakt in de zompige, modderige gras grond waar we allemaal op stonden. De grond zat vol met kuilen en stenen en hompen klei en aarde. Tegen de muur groeide een dikke klimop waar een aantal verdorde bladeren in zaten. Het zag er sinister uit. Behoorlijk sinister, en het enige wat er ontbrak was nog een mysterieuze mist, anders had het zo het decor van een horrorfilm kunnen zijn. Zeker nu het licht van het plein er maar half op scheen, zodat alles een lange schaduw had en de hoeken bijna helemaal donker waren.

Het groepje bestond uit vier leerlingen, samen met mij dus vijf. De opdrachten waren om de klimop bij te houden, de beelden op te poetsen en te ontdoen van spinnenwebben of ander vuil, en anders de grond opruimen. Ik dacht er niet eens aan om in de buurt van de beelden te komen, dus ging ik in mijn eentje aan de slag bij de klimop. Ik kon bijna niets zien in het begin, dus liet ik de grote tuinschaar nog liggen voordat ik de helft er per ongeluk vanaf zou knippen. Daarom liet ik mijn vingers langs de koude, gladde bladeren glijden en trok alle dode en verdorde bladeren eruit die ik kon vinden. Mijn voeten zakten weg in de zompige grasgrond en in de kuilen en ik verzwikte een aantal keer mijn enkel. Pas toen het lichter werd en ik de kleur van de bladeren weer kon onderscheiden, pakte ik de tuinschaar en probeerde erachter te komen hoe je ermee werkte. Het was een veel te groot en onhandig ding en ik knipte steeds teveel weg, maar dat maakte me eigenlijk vrij weinig uit. Wie liet leerlingen dan ook voor straf zulke domme klusjes doen? De bladeren die op de grond waren gevallen, moesten allemaal op een grote hoop worden gegooid, die op een grote, stenen tegel in de hoek was gemaakt. Er lagen al een aantal afgebrokkelde stenen en los getrokken onkruid wat overal leek te groeien. Ik pakte de afgeknipte en los getrokken bladeren van de grond en gooide ze bovenop de composthoop. Er liep een spin over mijn jas, die waarschijnlijk uit de bladeren was gevlucht. Ik veegde hem van mijn jas terug in de hoop. Daarna pakte ik de schaar weer en deed net alsof ik heel druk bezig was met de klimop, maar eigenlijk knipte ik hier en daar maar wat bladeren af want er was verder niets meer. Het ging goed voor een tijdje, maar één van de leerlingen kreeg me door en gaf me een tik op mijn hoofd met de houten stok van een schoffel.

OntsnaptWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu