13. Kamer 13

48 5 3
                                    


Ik heb de hele nacht niet geslapen; ik bleef maar denken aan de tekst op het papiertje. Wat zou het toch betekenen? De vragen blijven nog steeds rondspoken. Ik ga rechtop in bed zitten, er schijnt een zwak licht door de deurkieren. Wacht... er zat toch geen deur hierin? Verward gooi ik de muffe dekens van me af en stap uit bed. Lopend naar de deur strek ik mijn hand al uit om de klink omlaag te halen, maar iemand anders aan de andere kant maakt hem al open. De deur gaat richting mij open en ik verschuil uit reflex achter de deur. "Hmm... misschien was het toch de kamer hiernaast." zegt een warme, zachte meisjesstem. Ik herken de stem; Mara. Voordat ze de deur weer sluit ren ik vanuit mijn schuilplek naar de deur. "Mara!" roep ik, een meisje met bruin haar en felblauwe ogen draait zich om. Haar blik van verwarring verandert in nog geen seconde in blijdschap; ze knuffelt me heel hard en begint al net zo hard te huilen. Ik doe met haar mee. "Waar ben ik, hoe heb je me kunnen vinden? Waar is de rest van de groep? Ik...ik...snap er helemaal niks meer van!" De stres en wanhoop beginnen meteen weer toe te slaan.
"Eerst gingen we samen op zoek. Ergens diep in het bos, dicht bij de verboden grotten, vonden we sporen van jullie. Nog verder het bos in zagen we dat jullie allebei een andere kant op werden gesleept, dus splitste we op; ik ging met Castor op zoek naar jou en de andere zouden Ezra zoeken. Later zouden we afspreken bij het zwavelmeer." Vertelt Mara. Ze pakt mijn hand en trekt me mee, blijkbaar wil ze hier snel weg. Ik vind het zelf ook geen aangename plek. Nog duizend vragen borrelen bij me op, wordt alles ooit nog duidelijk? Mara trekt me mee naar links, een donkere gang in. Als ik me omdraai werp ik nog een laatste blik op de kamer waar ik in geslapen heb. De deur is van donkergrijs metaal en er hangt een scheefhangend vergeeld briefje op: 13.
"Waar gaan we heen, Mara?" Zonder te antwoorden trekt ze me mee tot aan het einde van de gang, dan draait ze zich om en legt haar vinger tegen haar lippen; we moeten stil zijn. Aan het einde van de gang is niks anders dan een spiegel. Het is omlijst met een gouden rand en is ongeveer anderhalve meter hoog. Als ik in de spiegel kijk zie ik alleen maar mezelf, Mara is nergens te bekennen. Ik kijk naast me: Mara is opeens verdwenen. Op de grond ligt alleen nog maar een hoopje as. Alweer snap ik er helemaal niks van; was Mara überhaupt bij me? Of was het gewoon een dagdroom...
Ik kijk vlug om me heen, maar ze is echt verdwenen. De gang lijkt opeens langer te zijn geworden; het einde ziet eruit als een zwart, gapend gat. Ik weet absoluut niet wat ik moet doen en durf ook geen geluid te maken.

In het zwarte gat, het einde van de gang dus, verschijnt een piepklein lichtpuntje, bijna onzichtbaar. Als een mot bij een olielamp loop ik bijna gehypnotiseerd ernaartoe. De lichtbundel wordt langzamerhand steeds iets groter, totdat ik kan zien wat het is. Een felle lichtbron, zwevend in de lucht, niks anders. Ik loop nog steeds door tot ik het kan aanraken. Wanneer mijn vingertop de bijna ontastbare lichtbron aanraakt, wordt alles wit.

Zacht vogelgekwetter en zoemende bijen klinken als muziek in mijn oren. De geur van veldbloemen en gedroogd gras dringt mijn neus binnen. Voorzichtig doe ik mijn ogen open, het licht is fel. Ik lig in een bloemenveld. Langzaam kom ik overreind, dan zie ik, ergens ver in de verte, Mara staan. Of iemand die er op lijkt. Haar bruine haren dansen in de wind. "Mara!" roep ik, maar ze draait zich niet om. "Maraaa!" roep ik nog harder, weer geen reactie. Ik ga naar haar toe, eerst lopend, maar al snel rennend. In de tussentijd roep ik nog een paar keer haar naam, tevergeefs. Uiteindelijk sta ik achter haar, ze draait zich eindelijk om. Maar het is Mara helemaal niet, het is Kara, zodra ik in haar ogen kijk worden alle bloemen zwart. Het gras verdort en de bomen verliezen al hun bladeren. "Kara..."

Eva, Het Wolvenmeisje (on hold)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu